No. 42 VRIJDAG 16 MAART 1934 1357 ik in tijd van nood zou moeten kunnen beschikken over een houvast tegen Reussing. Ik geloof, dat onze schoone jongeling, Rydegger, ons daarbij goede diensten zal kunnen bewijzen." „Het plan is buitengewoon," gaf Jolly onmiddellijk toe. „Het.zou best tot een gunstig resultaat kunnen leiden. Minstens hebben wij de kans door Rydegger, wanneer hij het meisje kent, te weten te komen, wat Reussing tegen ons in zijn schild voert. Ik ben alleen maar bang, dat de jongen niet komt „Hij zól komen," sprak Basil op beslisten toon, maar Jolly's twijfel was niet ondervangen door een dergelijken korten zin. „Jij denkt, dat hij nog dezelfde domme jongen is van vroeger, maar kinderen groeien op. Hij is student, heeft reeds lang den misstap uit zijn jeugd uit zijn hoofd gezet en trekt zich van ons niets meer aan." Basilius schudde ongeduldig het hoofd. Hij scheen onaangenaam gestemd door het geopperde vermoeden, dat er iemand zou bestaan, die aan zijn oproep geen gevolg gaf. „Hij zal komen," verzekerde hij nogmaals, „al heeft hij zich zijn misstap ook tienmaal uit het hoofd gezet, zooals jij dat zoo mooi zegt. Daar trek ik mij allemaal niets van aan. Wanneer ik het papiertje, waarop hij zijn proeven van bekwaamheid heeft afgelegd, aan de politie overgeef, treedt nog heden een strafvervolging tegen hem in en dan is het uit met de studie en uit met de carrière." Hij haalde minachtend zijn schouders op. „Wanneer er hier iemand is, die zich nergens iets van aantrekt, Jolly, dan ben ik hetMaar Rydegger komt wel, zonder dat ik één enkelen dwangmaatregel gebruik. Telegrafeer hem niet dreigend! Wij moéten ons nooit te veel blootgeven. Telegrafeer: „Kom onvoorwaardelijk met den nachttrein van morgen hoofdstation Ham burg. Basil." Zijn adres weet ik niet uit mijn hoofd, maar „Universiteit München" is beslist voldoende." Hij maakte een handbeweging. „Wees daaromtrent maar niet bezorgd," besloot hij. „Wij zullen overmorgen niet tevergeefs naar het station gaan." Zij verlieten hem. Hij hoorde, hoe zij zich over het dak verwijderden. Zij volgden den weg langs de trappen van een bewoond huis in den omtrek, waarvan men het dakluU van buiten kon openen. Overdag moest zoo min mogelijk kunnen worden geconstateerd, dat zij uit den nieuwbouw kwamen. Basil leunde achterover en nam een nieuwe sigaar uit het kistje, dat voor hem stond. Hij was tevreden met zichzelf en met de wereld. Alles ging goed. Het voorspel van den vorigen dag was veelbelovend geweest het parelsnoer had twaalfduizend mark opgebracht. Daarmede kon de onderneming ruimschoots wor den gefinancierd. Langzaam liet hij den sigarenrook uit zijn mond omhoogkringelen en dacht onder- tusschen minachtendReussing, ach wat 1 Als Reussing er wat voor voelde, om zijn vingers te branden, dan moest hij maar komen. Ditmaal hield hij, Basilius, de troefkaarten in handen. Zijn gezicht zag er gedurende enkele oogen- blikken zóó tevreden uit, dat het zelfs een goed- moedigen indruk wekte. Een gevaarlijke vergissing 1 VIERDE HOOFDSTUK dat die stad in den Balkan ligt." Glimlachend keek ze hem weer even aan. „De streek, waarin onze stad lag, was tijdens de Turksche oorlogen Hon- gaarsch grondgebied. Bij het verdrag van Trianon in 1920 werd het verdeeld tusschen Servië en Roemenië. Arad kwam aan Roemenië. De diplomaten meenden hierdoor vele moeilijkheden te hebben opgelost, maar 't verdeelde gebied bleek een smeltkroes te zijn geworden, waarin het zonder ophouden bleef koken. Hongaren, Duitschers, Serviërs en Roemenen bestreden elkaar; niemand was met de huidige regeling tevreden. Je begrijpt wel, dat onder dergelijke omstandigheden het beëindigen van den oorlog voor mijn familie en mij nog iets anders beteekende dan een verloren oorlog alleen. Wij waren eigenlijk gezegd verpletterd. Wij kregen een andere taal, een ander muntstelsel, de levensvoorwaarden werden anders vreemde menschen en nieuwe gezichten doken op. In dien tijd leerde mijn vader een man kennen, die hem met raad en daad vriendschappelijk terzijde stond. De hulpeloosheid van mijn vader scheen dien vreemdeling erg aan het hart te gaan. Hij hielp hem ons kleine vermogen op voordeelige manier omzetten in Roemeensch geld en zorgde er ook voor, dat mijn vader de staatsvergoeding in handen kreeg om kort te gaan, die man werd onze goede geest." Zij bleef een oogenblik zwijgen, als om na te denken. Rydegger stelde geen vragen, maar wachtte geduldig af. „Geen wonder, dat mijn vader dien vriend volledig vertrouwde. Van zaken had hij heel weinig verstand als soldaat had hij geen gelegenheid gehad om zijn geringe kennis te onderhouden of uit te breiden. Voor dit blinde vertrouwen moest hij boeten. De vriend bracht hem tot speculaties, die mis lukten. In minder dan geen tijd was het geheele vermogen verloren. Mijn vader Twee jonge menschen, beiden in München woonachtig, zaten in den EngelSchen tuin op een bank. Een groote uitspanning lag niet ver verwij derd zachte orkestmuziek drong van verre tot hen door. De jongelui zaten op een bank, die niet direct aan den weg stond. Vandaar dat zij slechts zelden door voorbijgangers werden gestoord. Dat was ook goed. Ilia Filimon zat eenigszins voorovergebogen en keek Robert Rydegger aan. Zij sprak. Haar zachte, doch heldere stem trilde een weinig. Rydegger hield haar linkerhand in de zijne. „Spreek maar niet verder, Ilia," verzocht hij. „Het doet je verdriet. Iedere herinnering stemt tenslotte verdrietig, maar deze moet jou wel bijzonder veel pijn doen." Zij maakte een afwerend gebaar. „Je hebt het recht, alles te weten," ant woordde zij. „Tusschen ons mag geen enkel geheim bestaan." Hij wendde het hoofd eenigszins af, toen hij bemerkte, dat 'n kleur hem naar de wangen steeg. „Ik verdien je eigenlijk heelemaal niet," sprak hij zacht. „Je bent zoo'n goed meisje." „Neen Ilia sprak dit korte woordj verwon derlijk hard. Het was, alsof hij met zijn woor den de oude herinnering bij haar nog veel meer had wakker geroepen. Haar gezicht versomberde. „Ik ben heelemaal niet goed. Ik gevoel veel haat en dat die haat tenslotte geheel op één persoon is gericht, maakt het er niet beter op." Zij haalde de schouders op „Maar ik kan er niets aan veranderen. Laat mij verder spreken, misschien dat je mij dan beter begrijpt. Ik kom uit Arad. Je weet natuurlijk wel, Wind mee. en mind tegei

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 13