DE"4
U
1364
VRIJDAG 16 MAAR
Ik vroeg hem waarom hij alleen op een eiland
in Straat Torres leefde, en hij antwoordde mij
eenvoudig „Waarom niet
Omdat ik daaruit opmaakte, dat hij het liever niet
zei, liet ik die kwestie voor het oogenblik rusten
en deed een andere vraag. Kon ik dien nacht bij hem
blijven Dat kon. Hij zou me ook voorzien van
frisch water, wanneer ik weer verder zeilde. "Hij
stelde me geen vragen. Misschien was dat zoo de
gewoonte in Staat Torres, die, zooals u zich moge
lijk herinnert, de breede zeeëngte is tusschen de
Noordpunt van Australië en Nieuw-Ouinea. De
vragen, die hij niet stelde, wil ik in 't kort beant
woorden, voor u. Het komt hier op neer, dat ik
sedert een jaar zonder betrekking was, van mijn
laatst overgebleven geld 'n ouden kotter en pro
viand had gekocht, en het zeil had geheschen, om
een toer rond Australië te maken. Ook was er nog
een meisje maar dat komt later. Wat er zou
moeten gebeuren, wanneer geld en proviand op
waren, kon mij voor het oogenblik niet schelen.
Als geboren Australiër schrikte mij de eenzaamheid
in elk geval niet af.
Het was een week na mijn vertrek, dat ik een
klein eiland passeerde, met palmen begroeid. On
der een dier boomen stond een groote tent; ervoor
zat een blanke, bezig visch schoon te maken. Ik
liep binnen en ankerde. Hij hielp me aan land ko
men, keek me aan, of hij wilde weten wat ik kwam
doen. Maar hij zei niets, tot ik vertelde wat ik u
nu heb verteld. Hij bood me gastvrijheid aan en ik
accepteerde. Hij zei alleen dat mijn gezicht hem
beviel, wat ik niet goed begreep, want ik was in drie
dagen niet geschoren. Ik herinner me dat hij me
onder het eten af en toe aanzag, of hij een bepaald
besluit moest nemen. Het leek me een raadsel en
ik dacht er ook verder niet over na. Ik bood mijn
voorraad thee en meel aan voor gemeenschap
pelijk gebruik. Hij knikte.
„Best," zei hij, „dat komt goed uit, want mijn
meel is bijna op en de naaste haven is drie dagen
ver." Zoo begon ons gemeenschappelijk leven.
Een heerlijk, vrij kampleven. Ross heb ik u ver
teld dat zijn naam Ross was de mijne is Burly
Ross was een handig visscher en vogeljager; we
hadden nooit gebrek. Na het leven in een maat
schappij, waar voor mij geen werk was, leek het
hier een paradijs. Na vijf dagen dacht ik niet meer
aan het verleden of aan de toekomst. Zelfs voelde
ik nog maar zelden- nieuwsgierigheid,
waarom Ross verkoos te leven op dit
eenzame eiland als 'n moderne Robinson
Crusoë. Maar op den namiddag van den
zesden dag kwam het.
We waren aan 't baden. Omdat men
in Straat Torres steeds op zijn hoede moet
zijn tegen haaien, waagden wij ons nooit
ver van de kust. Maar dien middag waren
we toch blijkbaar te ver gegaan. Ik had
even vóór Ross het ondiepe strand be
reikt, en keek toevallig achter mij, toen
ik iets als een geel-groene torpedo recht
op Ross zag toeschieten. Op zulke mo
menten denkt men niet. Ik sprong terug
in het water en schreeuwde tegelijkertijd
naar Ross. De haai en ik bereikten hem
op 't zelfde oogenblik. Hoe het mogelijk
was, begrijp ik nog niet, maar op het
moment dat de haai toeschoot, zijn af
grijselijken kop half boven water, stompte
ik hem, half gek van angst, uit alle macht
op den neus. Ik had een gevoel of ik op
een stuk ijzer sloeg. Maar één seconde
scheen het monster toch afgeschrikt te
zijn. Die was juist voldoende voor ons, om
in ondiep water te komen, en buiten be
reik van het ondier. Hijgend en doods
bleek lagen we even later beiden op het
strand. Daarna greep Ross mijn bloe
dende hand en schudde die.
„Je hebt mijn leven gered," zei hij. Ik
zei dat het niets was, of iets van dien
door
Bret Norton
aard. Hij wilde nog iets zeggen, bedacht zich en
schudde mij weer lang de hand. Daarna zochten
we onze kleeren en gingen eten.
Zwijgend zaten we dien avond voor de tent te
rooken. Onwillekeurig waren mijn gedachten bezig
met den man wiens wildernisleven ik nu sedert
een week deelde. Ik moest me zelf bekennen dat
ik hem graag mocht, al begreep ik hem niet. Of
schoon geheel een natuurmensch geworden, had
hij toch in zijn jeugd blijkbaar een goede opvoeding
gehad. Dat hij een doel had om hier te leven, had
ik van het begin af vermoed. Maar verder was ik
nog niet gekomen.
Plotseling werd ik uit mijn gepeins opgeschrikt
door de stem van den man naast mij.
„Burly," zei hij, „of je 't weten wil of niet, je
hebt mij vanmiddag het leven gered. Uit dankbaar
heid daarvoor zal ik je iets vertellen. Ik had dat
toch willen doen, want ik vertrouw je. Ik had nog
even willen wachten, maar na dezen middag wil
ik het nu al doen."
„Ha," dacht ik, „nu zal het komen," en keerde
mijn hoofd in zijn richting. Maar een lang zwijgen
viel. Ross had geen haast. HaastWat beteekende
dit woord op een eiland in Straat Torres, waar
niets is veranderd sinds de dagen, driehonderd jaar
geleden, dat Torres er door zeilde
„Burly, heb je ooit gehoord van het wrak van de
Valkyrie
„De Valkyrie?" zei ik. „De Valkyrie? Was dat
niet een toeristenschip dat ongeveer 1890 hier
ergens moet verongelukt zijn Ja, daar heb ik
vroeger veel van gehoord, 't Is gebeurd vóór ik
geboren werd. Wat is daarmee
Ross zoog een minuut lang zwijgend aan zijn
pijp. Toen begon hij kalm te spreken. „Precies,"
zei hij. „De Valkyrie is een toeristenschip geweest
dat in 1890 in deze wateren met man en muis ver
ging. Ik was toen nog 'n kind van zes jaar, en ik
woonde in Port Moresby op Nieuw-Guinea. Daar
heb ik verscheidene lijken zien aanspoelen. Bij
onderzoek bleek dat de Valkyrie op een onderzee-
sche rots was geloopen. Het merkwaardigste was,
No. 42
nat bij duikeronderzoek van het wrak bleek, dat de
kluis verdwenen was."
„Juist," viel ik in, „ik heb dikwijls hooien ver
tellen, dat die kluis voor honderdduizenden be
vatte van de rijke toeristen, en dat die kluis nooit
terug gevonden is."
„Ja," zei Ross langzaam, „die kluis is zoek
geweest, tot ik haar vond."
Ik sprong op. „Wat?" riep ik. „Jij hebt de kluis
gevonden
„Zeker," antwoordde Ross. „Zij ligt hier geen
tweehonderd meter vandaan in zee. Mijn vader was
parelhandelaar in Port Moresby. Waarschijnlijk
zou ik dat nu ook zijn, wanneer hij niet was gestor
ven, toen ik nog jong was, nadat een schurkachtige
compagnon hem arm gemaakt had. Zelf ben ik
ten slotte een zwervend parelvisscher geworden.
Op één van die tochten kwam ik op zij van dit
eiland, waar ik naar parels dook. Die vond ik niet,
maar wel het wrak van 'n logger. Het moet daar
jaren gelegen hebben. Het houtwerk was totaal
verrot, maar midden in de half vergane oude
planken lag een groote scheepskluis. Dat moet de
kluis van de Valkyrie zijn. Ik denk, dat enkele
lui het wrak van de Valkyrie hebben bereikt vóór
de officieele opsporingsexpeditie, en de kluis hebben
geroofd. Hier, in deze wateren, zijn zij op hun
beurt verongelukt. Ik heb er verscheidene keeren
naar gedoken. Tenslotte ben ik op dit eiland gaan
wonen. Het ligt afgelegen, en wordt niet dikwijls
bezocht, maar het leek me toch beter om zelf in de
buurt te blijven. Af en toe zeil ik naar Port Moresby
om levensmiddelen te halen en kom dan weer terug."
„Maar," riep ik opgewonden, „waarom heb je
geen takel of lier?"
„Kalm aan," viel hij in. „Ik heb het geprobeerd.
Maar het wrak ligt in tien meter water. Minstens
twee man zijn noodig om met blok en takel te
kunnen werken. Ik heb nog niemand gevonden, dien
ik kon vertrouwen. Maar jou vertrouw ik, en nu,
na die haai-geschiedenis, stel ik je voor laten we
samen probeeren de kluis boven te brengen. Lukt
het, gelijk deelen. Wat zeg je daarop
Opgewonden stak ik hem de hand toe. „Kerel
riep ik, „dat is afgesproken 1"
Dien nacht zal ik niet spoedig vergeten. Wanneer
ik sliep, droomde ik dat ik op juweelen wandelde.
Wanneer ik wakker lag dat gebeurde het meest
dacht ik aan een lief meisje in Sydney waar ik
mee getrouwd zou zijn, als ik niet werkloos was
geworden. In haar onbaatzuchtigheid had zij
willen wachten, maar op den avond vóór mijn
vertrek had ik haar een afscheidsbrief geschreven.
Ik had haar haar vrijheid teruggegeven, die zij,
ik wist het, niet wenschte. Als wij den schat vonden,
Oft teió dooi Jtedeilaad.
Het park is nog kaal (Apeldoorn).