No. «T^ uit gele, wollige- stof geknipt wordt. Alleen de snavel is donkerbruin. Met een wijden festonsteek wordt het op de muts gewerkt, waarna men het oog en de pooten borduurt. Voor het oog kan men ook een glazen kraal gebruiken, dit wordt nog mooier. Met donkergroen perlé-garen werkt men de grassprietjes, terwijl de crocussen rood, lila en zacht geel geborduurd worden. Een fel gekleurde wollen pompon maakt de muts af. Op dezelfde wijze kan men bijpassende eier- warmers vervaardigen. Heel leuk is 't ook als men voor de laatste een werkelijk eendje of kuiken tje kiest, zooals op onze teekening te zien valt. De vorm wordt uit dubbele, wollige stof geknipt (den snavel aanknippen) en dichtgestikt. Met enkele draden zijde markeert men 't vleugeltje en omwerkt men den snavelden laatsten met licht bruine zijde. De omtrek van de opening wordt met lichtgele wol gefestonneerd. Deze wollige beestjes zullen onze eitjes lekker warm houden en tevens door hun parmante houding den lachlust van onze gasten opwekken. Ook onze servetten kunnen wij met 'n Paasch- motief versieren, of met het eendje, of met een rand bontgekleurde eieren. Dit laatste motief leent zich ook bizonder goed voor het versieren van een groot tafelkleed. Langs den geheelen omtrek kan men ze kris en kras door elkaar aan brengen in verschillende grootte en kleur. De eieren worden uit bonte waschechte stof op ware grootte geknipt en opgefestonneerd met een vroolijke kleur D.M.C.-garen. Als men hierbij passende servetten vervaardigt, komt men in *t bezit van een garnituur voor heel z'n leven en elk jaar weer opnieuw zal men zich over de fleurige, decoratieve Paaschtafel verheugen. Als wij nu nog kartonnen servetringen maken, met glans papier beplakt en met paascheitjes beschilderd, zullen wij vast en zeker veel eer inleggen met onze frisch-vroolijke ontbijt-Paasch-tafel. E. T. TWEE RONDE HANDTASCHJES T"~\e taschjes met ritssluiting ma ken we van gladde zwarte zijde. We knippen de zijden cirkels even groot als die van de voering. De naden komen naar binnen toetegenelkaaraan. De cirkels hebben een middellijn van 17 c.M. Alvorens de cirkels tegen el kaar te zetten, VRIJDAG 23 MAART 1934 worden de takken van oranjebessen opgewerkt. We teekenen met kleer- makerskrijt een willekeurig takje met naar beneden hangende zijtakken, ongeveer zooals 't voorbeeld aangeeft. De tak wordt geborduurd met een eenvoudigen steek, en de blaadjes worden opgewerkt met riblint, zie teekening 1 en 2. Voor de bessen werken we met oranje ondoorzichtige kralen, met kleine zwarte kralen aan 't eind. Een franje van kralen, afwisselend oranje en kleine zwarte, komt onder aan het taschje als garneering. Wanneer het taschje in elkaar zit, wordt deze garneering gemaakt. De opening van het taschje is voor zien van een ritssluiting. Een los toefje van deze oranje bessen kunnen we maken als corsage. We nemen daarvoor dun groen ijzerdraad, oranje en zwarte kralen en groen riblint. Verschillende van deze groene draadjes, ongelijk van grootte, draaien we in elkaar, en voorzien we bovenaan met een tros van kralen, zooals fig. B. laat zien. Op fig. C. ziet u, dat een dubbele draad noodig is, om de kleine, zwarte kraal op 't eind vast te houden. In fig. D ziet u het blaadje van rib- zijde, gemaakt evenals het voorbeeld vaji fig. 1 en 2. De einden worden om een dun ijzerdraadje gewikkeld. Wanneer u genoeg takjes gemaakt hebt, maakt u er een aardig toefje van. Het tweede taschje is ook rond, en met een ritssluiting. Dit taschje heeft een cirkel in 't midden aan beide kanten, welke geheel opgevuld is met grootere en kleinere rozetten van smal lint. Op een zwarten ondergrond verwerken we zacht rose, diep rose, saumon en lila lint voor de rozetten, welke op bloeiende rozen gelijken. De blaadjes van licht groen lint hier en daar worden gemaakt zooals op fig. 1 en 2. Een ring en een lint in bijpassende kleur zetten we aan het lipje van de ritssluiting. D. D. L. PYAMA VOOR JONGENS VAN Denoodigd2.50 M. flanel, 6 JAAR j M. effen flanel, 3 knoo- pen, 1 M. pyamaband. Men maakt het patroon op de aangegeven maten, waarna ge het op de vaste lijnen uit knipt. Dan legt ge de pa tronen zóó op de stof, dat ge eerst de broek, daaronder de voorpanden, dan den rug en daar weer onder de beide mouwtjes weg kunt knippen. 1395 .ia 1 1 1 1 __jüL i i i //f -~ML- Onder aan't jasje en boven aan de broek wordt nog 3c.M. extra voor zoom bijgeknipt en middenvoor nog 5 c.M. extra voor den terugslag. Dan kunt ge 7 c.M. van den voornaad en den geheelen achternaad van de broek met 'n platten naad verbinden, waarna ook den kruisnaad. Voor het splitje wordt links een stukje tegengestikt, dat na afwerking 3 c.M. breed is, terwijl men rechts een stukje van gelijke breedte aanstikt. Het laatste stukje knipt ge dan 7 c.M. breed het wordt aan- en over- gestikt. Dan maakt ge bovenaan een 3 c.M. breeden zoom in. De pijp onderaan wordt met een effen bies afgewerkt, welke ge 39 c.M. lang en 8 c.M. breed knipt, en dan aan- en opstikt. Vervol gens kunt ge mouw-, zij- en schoudernaden met een platten naad verbinden, waarna ge aan de beide voorkan ten een 4 c.M. breeden zoom in- stikt. Aan den on derkant van het jasje maakt een zoom, welke 3 c.M. breed is. Den onderkant van de mouwtjes werkt ge op dezelfde manier als de pijpen afdeze biezen knipt ge 28 c.M. lang en 8 c.M. breed. Het kraagje neemt ge even eens van effen stof't wordt 34 c.M. lang en 16 c.M. breed geknipt, dubbel gestikt en op 't jasje gezet, en wel zóó, dat het kraagje precies tot midden voor sluit. De 2 c.M. overslagen, welke dan aan weerszijden over blijven, worden tegen elkaar in geslagen en overhands genaaid. Bij het inzetten der mouwen neemt ge den mouwnaad 2 c.M. meer naar voren dan den zij naad van het jasje. De mouw wordt op het jasje overgestikt. Het zakje, dat 9 c.M. lang en breed wordt geknipt, voorziet ge aan den bovenkant van een klepje. Daarna rondt ge de hoekjes even bij, waarna ge het op de daarvoor aan gegeven plaats opstikt. De knoopsgaten maakt ge in de rechterhelft op 2, 12 en 22 c.M. vanaf den bovenkant, waarna ge links de knoopen aanzet.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 19