Nó 43. VRIJDAG 23 MAART 1934 1397, Op het plein vóór het gedenkteeken staat een hooge obelisk met fon teinen. die des avonds verlicht worden. Bijna onmiddellijk daarop hoorden wij iemand de ijzeren ladder van de brug afrennen, alsof de duivel hem op de hie len zat, terwijl er bovendien boven een geweldige herrie ont stond. De kapitein sprong overeind het volgende oogenblik kwam de jonge tweede stuurman met een doodelijk verschrikt gezicht de kajuit binnen vliegen. „Een van de stokers is krankzinnig geworden door de hitte 1" hijgde hij. „Hij heeft een olieman met een stookijzer de hersens ingeslagen en is de ladder opgevlogen voor ze hem konden grijpen. Hij komt nu naar voren Voorafgegaan door den kapi tein stormden wij allen naar de deur, daar wij instinctief be grepen, dat wij moesten maken uit die benauwde kajuit weg te komen voor eventueel die krank zinnige met zijn stookijzer naar binnen kwam. Het scheen bij niemand op te komen, binnen te blijven en de deur te gren delen. De volgende paar oogenblik- ken duurden mij wel het langst van mijn geheele leven. Op hetzelfde moment, dat wij het dek op liepen, kwam de dolle man de voorste ladder op stor men, op slechts een paar meter afstand van ons, en met zijn moorddadig wapen nog in de vuist geklemd. Ons ziende liet hij een helschen gil hooren en stormde onder het uiten van waanzinnige kreten en met het schuim op den mond op- ons af. Je hebt er wel eens van ge hoord, dat men zegt„het bloed in je aderen stollen". Nou, ik heb het altijd als een tamelijk zinledig gezegde be schouwd, maar op dat oogen blik scheen ik over mijn ge heele lichaam ijskoud te wor den. Ik bevroor. En bij de anderen was het precies hetzelfde. Daar stonden wij als even zooveel standbeelden, den dood in het aangezicht starend. Gelukkig hield de man een oogenblik in en vlogen zijn wilde oogen van den een naar den ander, als wilde hij zich een slachtoffer uit zoeken. En op datzelfde oogenblik stapte die wonderlijke mevrouw Hawkins voor het front van de groep. „Doe niet zoo gek zei zij, alsof zij een onder wijzeres was, die een stout kind toespreekt. „Geef mij dat ding!" De krankzinnige gromde nijdig tegen haar en zwaaide met zijn staaf. Een hijgende zucht van angst ging uit de groep op. Niets kon haar redden De kapitein en een of twee anderen sprongen naar voren. Zij zouden natuurlijk toch te laat zijn gekomen. Maar Bertha Hawkins sprong op haar sterken moordenaar toe. Zij scheen hem onder de oksels aan te raken, en het stookijzer kletterde op het dek. In een oogwenk had zij haar greep gewijzigd. De stoker maakte een groteske buite ling over haar sterken schouder en viel op zijn rug op het dek. Een half dozijn manschappen sprong toe en greep hem, en een oogenblik later werd de razende en tierende ongelukkige weg gevoerd. Onder haar vele bekwaamheden telde mevrouw Hawkins blijkbaar "ook de kennis van jiu-jitsu. Uit de groep klonk een langgerekte snik. Die arme mevrouw Christie viel in de armen van haar man flauw. Door de hitte en de doorstane emotie met dien krankzinnige was het kleine vrouwtje den volgenden morgen nog zoo van streek, dat zij den geheelen dag in haar hut bleef. Maar den daarop volgenden morgen verscheen zij ais gewoonlijk aan het ontbijt en wenschte ons allen vriendelijk goeden morgen. En nam als gewoonlijk haar plaats in aan den rechterkant van den kapitein. Was dit ons aanvankelijk reeds vreemd voor gekomen, nu leek het ons heelemaal belachelijk, na wat er gebeurd was. Bertha Hawkins was een heldin, een vrouw uit duizenden, waardig de eere plaats aan iedere tafel in te nemen. Wij waren het er allen over eens, dat zij de moedigste daad had verricht, die wij nog ooit hadden meegemaakt. En toch negeerde de kapitein haar bijna geheel gedu rende het ontbijt en gaf zich alle moeite om zich bij mevrouw Christie aangenaam te maken en haar attenties te bewijzen. Wij hoorden maar al te gauw waarom. Even voor twaalf uur lieten wij voor Kumassa het anker vallen. Dit is wel zoowat het doodelijkste gat, dat er in die streken te vinden is. Tot mijn verwondering zag ik de Christies aan dek komen, gereed om aan Jand te gaan. Op hun kalme, gere serveerde manier hadden zij hun bestemming voor iedereen geheim gehouden. Terwijl een stoomsloep naar het schip voer, om hen af te halen, zeiden zij een ieder vaarwel. Mevrouw Christie had 'n aardig woord en 'n glim lach voor iedereen, tot de matrozen toe. Het frap peerde mij echter, dat er een weemoedige trek op haar gezichtje lag, en het speet mij haar te zien gaan. Wij stonden allen bij de trap en riepen hun een laatst vaarwel toe het kleine vrouwtje glimlachte tegen ons, tot haar gezichtje een vage plek gewor den was. „Zal me benieuwen wanneer zij het oude vader land weer terugzien, de arme bliksems I" mom pelde Robinson, met zijn oogen op het moerassige landschap gevestigd. Met een ernstig gezicht keerde de kapitein zich tot ons. „Nooit meer I" zei hij. „Christie gaat een me- laatschen-kolonie verzorgen en zijn vrouw stond er op, om met hem mee te gaan." Ik keek even naar Bertha Hawkins. Zij was doodshleek geworden en greep zich aan de reeling vast om niet te vallen..

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 21