TGEZELLI
Uitslag prijsvraag premieboek „Moeder kent onze voetstappen'
DOOR PETER B. K Y N E
Dit zijn de menschen, wier lotgevallen en weder
waardighedenin het nieuwste premieboek beschreven,
beslag zullen leggen op uw intense belangstelling:
CAROL BAN FIELD, een jong meisje, onder
nemend en moedig, maar aangewezen tot 'n verblijf
op een bank op het New- Yorksche Madison Square,
alwaar zij kennis maakt met
TODHUNTER BLAINE, vrijgezel, eveneens
verblijf houdend op dat groote plein, maar voorzien
van 'n overjas die, zoo deze beleend wordt, hen beiden
in staat stelt hun eersten maaltijd sinds twee dagen te
nemen en een telefoontje te bekostigen naar
THOMAS GRAINGER uit Californië, een
vereenzaamd millionnair met eert spilzieke familie.
Dank zij een leening van dezen heer besluiten
de twee „metgezellen in den storm" een groot avontuur
te ondernemen. Ze hadden gehoord dat met een beetje
geluk het goud-zoeken in het Westen want in het
Oosten schenen geen baantjes meer te bestaan een
bestaan kon opleveren en zoo gebeurde het dat zij een
oud Fordje op den kop tikten en de reis naar El
Dorado aanvaardden.
Ziehier hoe de twee hoofdpersonen uit dit geestige,
spannende boek met elkaar kennis maken:
Op een laten Augustusmiddag van 't jaar 1932
kwam Todhunter Blaine aanslenteren van
den kant van Wall Street en de aangren
zende straten van de financieele wijk van New
York, waar hij den dag had zoek gebracht, op de
been gehouden door tweeërlei ijdele hoop eerstens,
dat hij een of andere bezigheid mocht vinden, en
tweedens, dat mogelijk iemand, dien hij in geluk
kiger dagen goed gekend had, hem zou vragen,
om met hem te lunchen.
Oeen van beide verwachtingen was in vervulling
gegaan, en waar hij zich nu vlak voor Madison
Square bevond, ging hij het plein op, en nam plaats
op een bank. Hij was zeer moe en slap, en daar hij
geen bijzonder doel had, kwam hij tot het besef, dat
er voor hem geen enkele noodzaak bestond, om
zich nog langer uit te putten door de stad in te gaan.
Vanavond behoorde hij tot de tallooze schare van
hen, die honger en geen hoop hebben. Dat feit stelde
hij voor zich vast, door instinctmatig zooals dat
bij menschen van die rampzalige klasse een gewoonte
is in de ruimte te staren, zonder iets te zien,
zonder te begrijpen, zonder hoop. Hoe dikwijls had
hij dien starenden blik bij anderen opgemerkt 1
Ietwat verrast, nu hij thans zichzelf daarop
betrapte, liet hij een zacht gefluit van verbazing
hooren, dat men ook had kunnen uitleggen als een
geweldigen zucht.
Een kleine, magere man, met een teringachtig
kuchje over zich, die naast hem zat, keerde zich
langzaam om, en keek de laatste aanwinst van het
leger der veriatenen aan.
„In den put, hè vroeg hij deelnemend.
Todhunter Blaine knikte.
„Hebt u vandaag gegeten
„Neen, en gisteren ook niet, en eergisteren ook
niet."
„Met mij net zoo. Als ik u vragen mag, wat was
u vóór dit
Daar hij begreep, dat de ander naar een ietsje
menschelij k meeleven ver
langde, vergaf Todhunter
Blaine hem zijn indringe
righeid, en antwoordde
„Ik deed in wat ik
vast geloofde, dat soliéde
stukken waren."
„En ik," zei de ander,
„was vroeger professor
in de staathuishoudkunde
aan een zekere welbekende universiteit."
Dan ging hij voort
„Het is koeler geworden. Ze zeggen, dat kranten
je warm houden. De beste deskundigen op dat ge
bied geven den raad twee kranten om op te liggen,
en twee onder je hemd op je lichaam. Ik geloof, dat
ik een paar kranten zie machtig te worden."
Hij stond ietwat onzeker op, en keek Todhunter
Blaine aan met iets als hoop in zijn blik.
„U bent goed af, jonge heer. U hebt daar een fijne
overjas. Hebt u er al eens over gedacht, om die te
verkoopen
„Neen," antwoordde Todhunter Blaine tamelijk
ruw (want een dierlijk instinct waarschuwde hem,
dat de professor reeds half en half de verwachting
koesterde, dat hij hem mocht helpen de overjas op
te maken).„Laat ik u niet langer ophouden,
uw kranten te zoeken."
De professor schuifelde weg langs het pad. Een
oogenblik later kwam een jonge vrouw naast Tod
hunter Blaine zitten, en zei tot hem
„Daar doet u goed aan, dat u niet met den pro
fessor optrekt, mr. Blaine. Hij heeft het "op uw
overjas gemunt."
Blaine was werkelijk verbaasd.
„Kent u me?" vroeg hij.
„O, ja. Ik heb u twee jaar geleden op 'n [diner
ontmoet. Het bleef toen bij de kennismaking, maar
ik zat tegenover u en zag, hoe u een gesprek trachtte
gaande te houden met een meisje, dat me een beetje
onmogelijk leek. In ieder geval was het u aan te
zien, dat u moe was, en u verveelde. U leek toen
minstens dertig pond zwaarder, zou ik zeggen."
„Ja, ik heb nu veel weg van een ingedeukten
luchtballon. Mag ik het genoegen hebben, uw naam
voor de tweede maal te hooren
„Ik ben Carol Banfield, ongehuwd, op zoek naar
karwei, en heb net zoo'n honger als u en de profes
sor."
Todhunter Blaine strekte zijn arm uit, en scheen
daarmee heel Madison Square te omvatten.
„En u staat ingeschreven in dit hotel
Zij knikte.
„Dit zal mijn derde nacht worden in deze groote,
luchtige kamer. Ik kan evenwel niet roepen over
de bediening, hoewel men, als men hier zoo zit,
dikwijls interessante mededeelingen van de andere
gasten kan afluisteren."
„Zooals bijvoorbeeld daarnet tusschen den pro
fessor en mij
„Dat is nu juist de reden, waarom ik u aansprak.
Pas op voor dien professor, en als u vannacht te
rusten gaat dat wil zeggen, als u van plan bent,
op deze bank te gaan slapen dróóg dan uw over
jas anders zal de professor ze rooven. Gisteravond
zag ik, hoe hij een paar schoenen trachtte te stelen,
zóó van de voeten van een anderen gast. Ik waar
schuwde hem, om daarmede op te houden."
„Dit wordt mijn eerste nacht in de open lucht,
miss Banfield. Vanmorgen kon ik niet op mijn
armzalige kamer komen. De deur was afgesloten.
Maar ik heb al verscheidene dagen geleden zien
aankomen, dat mijn hospes dat doen zou. En zoo
ben ik al dien tijd met mijn scheergerei, een paar
handschoenen, wat sokken, ondergoed, en twee
schoone hemden op stap gegaan." (En hij wees op
een in papier gewikkeld pakje, dat hij bij zich
droeg.) „Mijn hospes krijgt een heel fatsoenlijken
leeren koffer in plaats van zijn huur. Dank u
intusschen voor uw practischen raad, miss Banfield.
Tusschen haakjes, wanneer hebt u het laatst gege
ten
„Eergisteren."
Todhunter Blaine stond op.
„Kom mee!" beval hij.
„Waar 'naar toe
„Naar oom Ike. Ik ga mijn overjas verkoopen,
en u wordt vriendelijk uitgenoodigd, om ze te hel
pen opmaken."
Hij bood haar zijn arm, want hij wist, hoe slap
zij zich moest voelen.
„Ik ben over alle valsche schaamte heen," ant
woordde zij, en nam zijn arm aan.
Een wandeling voorbij twee huizenblokken
bracht hen bij een tweedehands-kleedingwinkel,
waar oom lke ten langen laatste er in toestemde,
drie dollar voor de jas te geven. Todhunter Blaine
stond op het punt, dat aanbod aan te nemen, toen
Carol Banfield op woesten toon inviel
„Hij bedriegt u. Die jas is bijna niet gedragen,
en moet minstens honderd-vijfenzeventig dollar
gekost hebben."
„Vijf dollar," zei oom lke.
„Loop naar de weerlicht," zei Carol Banfield.
„Zes," zei oom lke bijna smeekend. „Beslist
geen cent meer."
„Tien dollar," zei Carol Banfield op vasten toon,
„of ik zal je door dezen grooten kerel apart laten
nemen, om eens te kijken, waar je den durf van
daan haalt om zoo op te treden."
„Ik kan het niet eerlijk waar, ik kan het niet,"
jammerde oom lke.
„Pak hem bij zijn kraag, mr. Tod," beval Carol
Banfield. „Hij beleedigt je."
Mr. Blaine strekte een langen arm uit naar oom
Ike, die snel terugsprong, buiten bereik van die
grijpende hand.
„Wat is dat stamelde hij. „Een poging tot
afpersing
„Ja, van uw kant. Kom over de brug met de
tien dollar, en neem mijn jas."
„Ik leg er geld bij," klaagde oom lke, en gaf
een biljet van tien dollar.
De firma Blaine en Banfield spoedde zich nu
naar Madison Avenue, waar zij in een tram stapte.
De conducteur kon geen biljet van tien dollar wis
selen, en zoo reden ze gratis naar de 44ste Straat,
waar Carol haar metgezel liet uitstappen. Zij bracht
hem in een kleinen winkel in benoodigdheden voor
artisten en kocht daar een bloc zwaar teekenpapier
groot formaat, een paar stukjes houtskool en een
doos kleurkrijt. Zonder een woord te klagen, zag
Todhunter Blaine twee dollar van zijn kapitaal
verknoeid aan wat hèm een onnut artikel toe
scheen.
„En nu,"zei Carol, „gaan we weer terug de stad
in, naar een goedkoop Italiaansch restaurant.
Helaas moeten we den ondergrondsche nemen
lk kan het niet meer loopen."
Weldra kwamen ze aan een restaurant in de 14de
Straat.
„Table d'hóte voor een dollar," legde Carol uit
„En de eigenaar" (zij stonden door 't venster naar
dit personage te kijken) „lijkt me erg humaan en
vriendelijk. Hij zal onze klandizie hebben."
Carol bestelde.
„A la carte," zei ze tot den kellner. „Twee
Minestrone-soep. Daarna bestellen we misschien
nog wat anders."
Als gewoonlijk kan men dit mooie boek
verkrijgen tegen 'n vergoeding van YlYi cent
(in prachtband 70' cent) bij onze bezor=
gers, bij de agenten en bij ons hoofdkantoor.
Op verzoek van de Administratie der Hollandsche Bibliotheek deelen wij
hier den uitslag mede van de prijsvraag, voorkomende in het premieboek
„Moeder kent onze voetstappen".
De gevraagde woorden zijn
Hagel, Alpen, Krant, Ernst, Snuit, Worst, Groot, Kroes, Plaat, Rekel.
De hoofdprijs, een groote origineele Schwarzwalder Koekoekklok, viel
ten deel aan Mej. J. van 't Hag, Boddenstraat 39, Almelo.
De overige twintig geldprijzen van ieder f 2.50 vielen ten deel aan
J. W. Scherrenburg, Waterlooweg 52, Ede P. E. Groen, Houtrakkerweg 48,
Halfweg J. Verschelling, Julianastraat 7, BreskensMej. Jacobs-Vonk,
Korte Schoonderloostraat 6a, RotterdamC. de Vries, ljsselstraat 38,
UtrechtZr. C. Kuypers, Pastoriestraat B 100, Vlijmen H. de Haan, K 51,
Doetinchem H. A. Knol, Hengelo J. Krikken, 7e wijk boven 31ste Krakeel,
Hoogeveen (Dr.) G. B. Bongers, Arnhemscheweg 32 c, Rheden J. Cals-
beek, Snakkerburen 90, bij Leeuwarden; H. Gruys, Oude Heinstraat 11,
Zaandijk L. P. Guilonard, Tooropstraat 230, Nijmegen Mej. J. v. d. Bon,
Tulpstraat 6, Baarn Sj. v. d. Wijk, Admiraalstellingwerfstraat 44, Harlin-
gen Wed. Joh. Gieles, Schildereinden 69, Den Burg (Texel)A. Sannes—
Toornbeek, KL Bergstraat 9, Groningen W. J. v. d. Hoven, Zwarteweg
A 65, UdenhoutH. R. Sala, Maasstraat 13, AmersfoortT. Ton, Olympia-
kade 57 I, Amsterdam (Z.).