No. 43 VRIJDAG 23 MAART 1934 1407 „Best," stemde ik toe. Ik hoopte het beste van zijn theorie, maar innerlijk was ik nog lang niet overtuigd van haar houdbaarheid. De ervaring die we den volgenden dag zotiden opdoen zou mij gelijk geven, maar dat dit gepaard zou gaan met een sensatie, zooals ik er nooit meer een in mijn leven zal meemaken, zou ik geen oogenblik hebben kunnen droomen. De Toren der Stilte is buiten Bombay in het vrije veld gelegen. Het is een hoog gevaarte, van boven open en omringd door een muur. Deze muur is de geliefde verblijfplaats van een groot aantal gieren, wier lugubere taak het is, het stoffelijk overschot te vernietigen van hen, die in den Toren worden bijge zet. Zij doen dit werk zoo grondig, dat er binnen weinige minuten van de dooden niets meer over is dan het kaalgevreten skelet, dat door de brandende zon in een paar weken tijds tot stof verpulverd wordt. n Kenilworth en ik verborgen ons den volgenden morgen op den hoogsten omgang van den toren. Hier werden alleen priesters neergelegd, zoodat wij niet bevreesd hoefden te zijn voor ontdekking, hetgeen ons ongetwijfeld in groote moeilijkheden zou hebben gebracht. Beneden ons lagen nog twee andere omgangen en heel in de diepte gaapte een kuil, waarin de beenderresten ver zameld werden. Tegen twaalf uur zagen wij 'n kleinen stoet naderen. Een viertal mannen in witte gewaden, voorafgegaan door een priester, droegen een draagbaar met Gautama's stoffelijk overschot. Bij hun nadering werd de lucht vervuld van het afschuwelijk gekrijsch der aasgieren, die reeds ongeduldig op hun prooi wacht ten. Op honderd meter achter de baar volgden enkele inlandsche politieagenten', die tegen eventueeie ordeverstoring moes ten waken. De bijzetting had een eenvoudig ver loop en ging zonder eenige ceremonie gepaard. De poort werd geopend, de dra gers droegen hun last de trappen op en het lijk werd in een wit gewaad op den middelsten omgang neergelegd. Ik had de mannen scherp in het oog gehouden. De twee, die ik reeds in de hospitaalcel had ontmoet, herkende ik terstond. „De twee voorsten," wees ik Kenilworth. Hij slaakte een zucht van verlichting en knikte me tevreden toe. Zijn maat regelen waren goed genomen. Hij had onderweg Van den Toren naar de stad 'n zestal inlanders opgesteld, die tot taak hadden de deelnemers aan de plechtigheid tot aan hun woning te blijven volgen. De dragers en de priester daalden intusschen de trappen weer af. De gieren konden nauwelijks wachten tot zij ver dwenen waren de kringen, die zij in hun vlucht beschreven, werden steeds kleiner en nu en dan dook er een haastig de diepte in, om echter terstond weer op te vliegen. De mannen verlieten eindelijk den toren, de priester sloot de poort. In dezelfde volgorde van zooeven, keerden zij met de leege baar naar de stad terug. Wij zouden nog een oogenblik wachten tot zij uit het gezicht verdwenen waren en dan door een klauterpartij weer buiten den Toren'zien te komen. Ik had mijn oogen gesloten om niets van het afschuwelijke gierenmaal te aan schouwen. Het gekrijsch in de lucht duurde voort en het klapwieken der groote vogels klonk me in de ooren als het sterke ge- druisch van een reusachtigen waterval. Plotseling stootte Kenilworth me aan. „Zeg, kijk eens," waarschuwde hij. ik keek hem aan. Hij zag heel bleek, maar in plaats van afgrijzen verried zijn blik verbazing. „Kijk toch eens, daar 1" drong hij aan, naar den benedensten omgang wijzend. Mijn tegenzin overwinnend, keek ik naar beneden. Ik was al even verbaasd als hij. De gieren hadden zich neergezet op een flinken afstand van den doode en het stoffelijk overschot zelfs niet aange raakt. Het had er veel van, of zij het niet durfden naderen. „Wat beteekent dat?" fluisterde Kenilworth, hoewel niemand ons be luisteren kon. Ik gaf hem geen antwoord, doch bleef naar beneden staren. Het feit, dat de gieren hun gewoon voedsel Een aapje is aardig, zoolang het niet tot handtastelijkheden overgaat. weigerden, was zooiets verwonderlijks, dat ik vergeefs naar een verklaring zocht. Plotseling viel me echter iets in, waaraan ik zelf niet kon gelooven. Krachtig greep ik Kenilworth bij den arm. „Er is maar één verklaring voor," viel ik heesch uit. „Aasgieren zijn bang van een levende prooi Kenilworth keek mij aan, alsof hij meende dat ik krankzinnig ge worden was. Ik knikte hem bevestigend toe. „Ik bedoel dat hij schijndood, alleen bewusteloos is. De gieren zijn gewaarschuwd door hun instinct. Binnen weinige uren zal hij ontwakenof sterven." Kenilworth's oogen puilden uit van verbazing. Plotseling greep hij me bij den schouder. „Zeg me eens, kan hij opzettelijk in dien toestand gebracht zijn vroeg hij driftig. Ik herinnerde mij de verhalen over vergiften van een ouden fakir, dien ik eens onder behandeling had gehad. „Het is heel goed mogelijk," antwoordde ik. „Er bestaan in Indië geheimzinnige vergiften, die de zenuwen tijdelijk of voorgoed verlammen. En het komt me heelemaal niet onwaarschijnlijk voor dat er een gif bestaat, waardoor de activiteit van longen en hart tot het schier onmerkbare wordt teruggebracht." „Maar die andere doodsverschijnselen?" vroeg Kenilworth. „Kunnen ook kunstmatig te voor schijn zijn geroepen," gaf ik toe. Kenilworth's opwinding kende geen grenzen meer. Wild sprong hij op. „Maar dan is alles heel goed te ver klaren," viel hij heftig uit. „Die gesiepen heeren hebben een bewonderenswaardige comedie geënsceneerd. Gautama eerst vergif gegeven, om hem zoo van zijn tien jaren gevangenisstraf af te helpen. Gisterenmorgen hebben ze het zooge naamde iijk naar zijn huis overgebracht en daar hebben zij zijn levensgeesten weer opgewekt. Hoogstwaarschijnlijk ver momd, heeft Gautama gisterenavond wraak genomen op Rabeneira. De kerel heeft natuurlijk aan geen vingerafdruk ken gedacht, hij schreef dien brief alleen om Mahutbar in moeilijkheden te bren gen. Om alle achterdocht weg te nemen, heeft men hem opnieuw bedwelmd en hem hier gebracht. Vanavond zal men hem wel weer komen halen. En ik ver speel er een lief ding onder, als hij dan niet hals over kop Bombay verlaat." „Het is best mogelijk," gaf ik toe. „Die theorie lijkt me waarschijnlijker dan je eerste. We zullen het moeten afwach ten, want je denkt er toch zeker niet aan, om den doode of schijndoode reeds nu in te rekenen Als hij slechts schijn dood is, loopen we namelijk de kans dat we hem niet kunnen bijbrengen." „Nee, dat werk zullen we nog aan zijn vrienden overlaten," lachte Kenil worth. „En op het laatste oogenblik zullen we ingrijpen I" Tien minuten later stonden we weer op den beganen grond, en tegen twee uur in den middag had Kenilworth een cordon bewakers rond den toren opge steld, waardoor niemand zou hebben kunnen ontglippen. Zoodra de duisternis 's avonds inge vallen was, naderde ons een auto met gedoofde lichten. Vlak voor den Toren stopte men. Er kwamen drie inlanders uit, die omzichtig rondspeurden en ver volgens in den Toren verdwenen. Kenil worth trok haastig zijn.mannen voorde poort samen. De inlandsche chauffeur werd zonder gerucht overmeesterd en geboeid in den wagen neergelegd. De man was doodelijk ontsteld en dacht er zelfs niet aan een kik te geven. Een half uur later werd de poort opnieuw geopend. Twee Brahmanen on dersteunden een derde, die maar moeilijk vooruit kwam. Een schrille fluittoon van Kenilworth deed plotseling een twintigtal electrische zaklantaarns lichten. „Stop 1" commandeerde Kenilworth. Er klonk een verschrikte kreet, han den vlogen de hoogte in en Gautama viel op den grond. „Het mysterie Gautama is opgelost," zei Kenilworth tot de ontstelde Brah manen. Het slot van het drama beteekende levenslange gevangenisstraf voor den on- verzoenlijken hater der geminachte Paria's.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 31