No. 44
VRIJDAG 30 MAART 1934 1421
I
„Maar waarom niet, Lena Dat was toch heel erg dom van je. Onder
die omstandigheden, ik bedoel, terwijl je wist, dat je een huwelijk aanging met
iemand uit een te goeder naam en faam bekende Hamburgsche familie, had
het toch je eerste gedachte moeten zijn
Zich bewust van het feit, dat zij werd herinnerd aan een ernstige tekort
koming in haar leven, keek Lena voor zich uit. Eindelijk antwoordde zij
„Ik weet, Franz, dat ik daarmede zeer ondoordacht heb gehandeld. Later
is het ook wel eens bij mij opgekomen, maar ik had toen al twee kinderen, mijn
vader was reeds overleden en mijn neef achtte ik ver weg in het buitenland,
misschien ook wel in de gevangenis. Toen zag ik geen aanleiding meer om ons
leven, ons geluk te verstoren door de mededeeling, dat ik de dochter was van
een eh misdadiger, maar nu maar nu
Farrenkorn bemerkte, dat haar het spreken bijna te machtig werd
en hij begreep tevens, dat het thans een ongelegen moment zou zijn om een
vraag te stellen of om een opmerking te maken.
„En nu, na dertien jaar, ontdekt mijn neef mij hier in Hamburg als de
vrouw van één der voornaamste ingezetenen der stad. Ik had gedacht, dat mijn
verleden, mijn jeugd, voorgoed afgesloten zou zijn geweest.Hij heeft mij
gedreigd te zullen bekend maken, wie mijn vader is geweest en wat hij heeft
gedaan. Oh ik moet er niet aan denken, wat dergelijke onthullingen voor
mijn man en voor mijn kinderen zouden beteekenen. Bernhard zal er op
worden aangezien, en er misschien nadeel van in zijn zaken ondervinden, dat
hij is getrouwd met de dochter van een moordenaar. En de kringen, waartoe
wij thans behooren, zullen ons ongetwijfeld onbarmhartig buitensluiten. Mijn
beide jongens worden misschien nageroepen door hun vriendjes, de menschen
op straat zullen het hoofd voor ons omdraaienen dat alles, omdat ik.
Doctor Farrenkorn voelde een diep medelijden bij zich opkomen. Ondanks
dat hij Lena's stilzwijgen voor haar huwelijk niet goedkeurde, kon hij zich de
omstandigheden, die daartoe hadden medegewerkt, best indenken. Hij begreep
echter, dat een zoo nuchter mogelijke kijk op den toestand een eerste eisch
was. Daarom stelde hij dan ook de volgende vraag
„Welke voorwaarden moeten er worden vervuld om dien man er van te
weerhouden zijn bedreigingen ten uitvoer te brengen
„Geld," antwoordde zij. „Veel geld, meer dan ik hem kan geven."
Farrenkorn liet een zacht gebrom hooren.
„Een chantagepleger, een schoft dus....?"
Muziek houdt het hact jong. fEen lid van een Engelsch
muziekgezelschapwaarvan het jongste lid 66 jaar is
het moordwapen, nóch een spoor van den dader. Spoedig na de misdaad
begon het helaas nog te regenen, zoodat de laatste zwakke voetsporen
weldra waren uitgewischt.
„Onmiddellijk politiehonden sturen," beval de inspecteur, die de leiding
had, „dat is nog de laatste mogelijkheid." Hierop wendde hij zich wederom tot
de heeren. Basilius verzocht om politiegeleide naar zijn hotel. Zijn tanden
klapperden. Hij was altijd een goede komediant geweest.
„Het had mij even goed kunnen gebeuren als uw secretaris, mijnheer
Bassenberg," zei hij. „Wij stonden vlak naast elkaar. Ik zag den moordenaar
niet ik zag alleen een schaduw enHij rilde van afgrijzen. De inspec
teur kreeg medelijden met hem en gaf één van z'n mannen opdracht om Basilius
naar zijn hotel te begeleiden. De doode werd verder met een stuk zeil toege
dekt. Twee menschen droegen de baar weg.
Terwijl Basilius zich, begeleid door eén politie-beambte, naar zijn hotel
begaf en de consul aan de politie-autoriteiten verder de noodige gegevens
verstrekte in verband met zijn vermoorden secretaris, bevonden Lena Bassen
berg en doctor Farrenkorn zich geruimen tijd alleen.
Zij hadden wel een schreeuw gehoord, maar daar verder geen acht op
geslagen, omdat zij meenden, dat er iemand voorbijging, die beschonken was.
Dat de consul en Zerny niet direct kwamen, verontrustte hen niet. Het was
tenslotte heel goed mogelijk, dat zij de vrienden te voet een eind hadden wegge
bracht. De consul hield ervan, voordat hij naar bed ging eenige beweging te
nemen. In den salon zaten zij tegenover elkaar. Farrenkorn had weliswaar,
nadat de overige gasten de kamer hadden veriater;, ook willen vertrekken,
maar Lena had hem toegefluisterd
„Blijf nog Wacht even, ik heb je hulp noodig
Zij had Farrenkorn met radeloezen blik aangezien. De oude vriend had
er geen enkel oogenblik aan getwijfeld, dat er iets ernstigs met haar moest zijn
gebeurd, aangezien hij Lena Bassenberg anders nooit in een dergelijken opge
wonden toestand had aangetroffen. Hij had plaats genomen en het vermeden,
haar aan te zien. Hij meende, dat het haar lichter zou vallen om te spreken,
wanneer hij voor zich uit naar den vloer staafde.
Niet alleen Lena's gezicht, maar haar geheele houding, haar geheele
optreden verried, dat haar iets ernstigs moest zijn overkomen, anders was het
niet mogelijk, dat haar smalle, kleine handen de leuningen van haar stoel zóó
vast omklemd hielden, als trachtte zij zich met uiterste inspan
ning te beheerschen.
„Je wilde mij spreken, Lena. Ik merk, dat er iets met je is.
Wat is er aan de hand ben je ergens bang voor?"
Opzettelijk had hij zijn vragen zoo rustig en kalm mogelijk
gesteld.
Lena dwong zich tot spreken
„Ja, er is mij iets overkomen. Ik heb een spook gezien
„Er bestaan geen spoken." Hij probeerde even te lachen,
maar ernstig vervolgde zij
„Natuurlijk niet. Ik bedoel het ook niet woordelijk. Er is
wederom een mensch in mijn leven gekomen, die vele jaren
geleden
Zij voltooide haar zin niet zou zij het durven zeggen
Farrenkorn probeerde haar te helpen.
„Ik heb op je gelet, Lena. De mensch, waarvan je
spreekt, moet die Basilius zijn. Je trachtte hem te ontloopen
en was aarzelend en onvrij in zijn tegenwoordigheid."
Zij schrok. „Is dat eh— opgevallen?"
Hij stelde haar onmiddellijk gerust.
„Alleen aan mij," verzekerde hij haar. „Bernhard en de
andere heeren hebben er beslist niets van gemerkt."
Hij wist, dat hij de waarheid sprak.
„Wat is er met dien Basilius Ken je hem van vroeger;
ben je .bang voor hem Spreek maar vrij uit, Lena. Ik behoef
je niet te verzekeren, dat ik niets zal vertellen van hetgeen
jij mij gaat zeggen."
„Dank je." Zij knikte afwezig. Toen verzamelde zij al haar
moed en begon met een gedeelte uit haar jeugd te vertellen.
„Mijn moeder stierf reeds kort na mijn geboorte en ik bleef
alleen met mijn vader achter. Na eenige jaren nam deze den
zoon van zijn overleden broer als kind aan, zoodat wij een
gezin vormden van drie menschen. Mijn mijn vader was
helaas een slecht man. Ik moet misschien wel zeggen, dat
zijn beróép misdadiger was."
Bij deze laatste bekentenis maakte Farrenkorn een bewe
ging van schrik, maar hij zeide verder niets. Bijna toonloos
bleef Lena haar verhaal vervolgen.
„Hij heeft meerdere malen wegens diefstal in de gevangenis
gezeten en den laatsten keer zelfs wegens moord, gepleegd^Wf-^^^
een roofoverval. Hij kreeg hiervoor een zeer lange straf en is
dan ook in de gevangenis gestorven. Mijnneef en halfbroer
dat is die betreffende Basilius, met wien. jij vanavond hebt
kennis gemaakt volgde reeds jong het slechte voorbeeld,
dat hem werd gegeven en was, toen mijn vader nog leefde,
reeds iemand, die steeds door de politie werd gezocht. Je weet
onder welke omstandigheden ik na het sluiten van den wapen
stilstand met Bernhard ben getrouwd en in den roes van die
bewogen dagen is het niet bij mij opgekomen, dat het misschien
mijn plicht was, vóór mijn huwelijk te vertellen uit wat vooreen
milieu ik vandaan kwam."