BILL'S MEESTERZET m door Eric Howard L428 VRIJDAG 30 MAART 1934 No. 44 Bill Fisher zat in een hoek van het vooronder zijn pijp te rooken. Hij luisterde verstrooid, want hij had zelf gedachten genoeg, om over te broeden. Mevrouw Fisher leed aan twijfelzucht. Wat haar niet kwalijk te nemen was. Zelfs de beste vrouwen hebben gebreken, en Bill had 't er wèl naar gemaakt. De mannen zaten te praten over scheepsrampen. Sommigen hadden wel eens schipbreuk geleden, anderen hadden wel eens een schipbreuk gezien, en nog anderen hadden fantasie. Bill keek knorrig naar zijn pijp, die uit was ge gaan. Hij wist, dat de helft van die verhalen door de vertellers zelf waren uitgevonden, en dat talent om verhalen uit te vinden miste Bill juist. Tot op zekere hoogte wou zijn verbeelding wel, maar dan bleef zij steken. Tot zijn schande had hij dit in het verleden meermalen ondervonden. En juist op dit oogenblik zou hij er een mooi ding voor over hebben gehad, als hij een ver haal had geweten, dat geloofwaardig klonk, als hij het voordroeg in den schoot zijner familie. Bill had zich namelijk in geen drie jaar te Green wich vertoond, en in twee en een half jaar had hij zelfs geen brieficaart aan mevrouw Fisher gestuurd, om haar te laten weten, waar hij zat. Maar nu had hij toevallig een krant uit Greenwich in handen gekregen, en daar had hij een bericht in gelezen dat hem bijna had doen beven. Een oom van me vrouw Fisher was n.l. overleden, en die had haar enkele duizenden nagelaten, met het gevolg, dat Bill hunkerde naar den kuiselijken haard, zooals nog nooit een zeeman gehunkerd had. Maar hoe moest hij zijn lange afwezigheid en zijn lange stilzwijgen verklaren Hij kon vertellen, dat hij in een gevangenis had gezeten, maar dat zou tot de vreugde van zijn thuiskomst maar matig bijdragen. Hij kon er natuurlijk bij zeggen, dat hij onschuldig gevangen had gezeten, maar mevrouw Fisher leed aan twijfelzucht. Het was een lastig geval. „Ik weet nog goed," dreunde de stem van Joe Barns, den kok, „dat we eens in negentien-dertien, toen ik nog op de Kestrel diende, een flesch hebben opgepikt met een briefje er in, bij de Markiezen- eilanden. Een stoomschip was met man en muis vergaan. En die flesch had een reis gemaakt van vijftienhonderd mijl door de stroomingen, eer we hem vonden." Bill piekerde maar. Hij moest er iets op vinden. Maar wat „Ja, die flesschen drijven soms de halve wereld rond," zei Lange Stevens. „Ik heb verleden week nog een geval gelezen. Maar Bill Fisher hoorde geen bijzonderheden. Zijn verbeelding was plotseling ontvlamd. Fles schen Briefjes Een paar minuten later ving hij weer iets op uit den mond van Langen Stevens Ik geloof, dat je wel honderd flesschen over boord kunt gooien, dan wordt er misschien nog maar ééntje opgepikt." Bill fronste. Dat werd lastig. Maar één van de honderd flesschen kwam terechtStel je voor, een arme stakker op een afgelegen eiland Hij beet glad een stuk van zijn pijp af en schoot recht overeind. Dat was een idee Een eiland in de Zuidzee Flesschen konden alle mogelijke afstanden afleggen. Het goede schip De Vier Winden, waarin hij nu zat te treuren, was op weg van Antwerpen naar Londen. Een flesch, die hier overboord ging, spaarde een heele reis uit. Hij staarde naar het gebroken eind van zijn pijp. Er mocht dezen keer geen steek los zijn aan 't vér- haal. Hij moest alles goed uitdenken, en dan zoo vaak repeteeren, dat hij zelf niet beter wist, of 't wès zoo. Hij zocht een stompje potlood uit zijn zak, stopte peinzend de punt in zijn mond en spreidde den achterkant van een envelop op zijn knie uit. Hij moest oppassen, dat zij geen schijn van argwaan kreeg. Ze was toch al zoo achterdochtig. Nee, dan vroeger.Maar je kon nooit vooruit weten, hoe ze later werden. Hij zat te wringen en te krimpen van letterkun dige spanning. Hij krabbelde over de heele envelop heen, en kraste bijna evenveel weer door, als hij schreef. Maar het kwóm. 't Grondidee was goed, en hoe meer hij er zich inwerkte, hoe beter het werd. De glans van triomf kwam in zijn oogen. Eindelijk stond hij op. Hij raadpleegde een kaart en vroeg een paar dingetjes aan Joe Barns. Toen de anderen allang naar kooi waren en den slaap der rechtvaardigen snorkten, voltooide Bill glim lachend zijn werk. Driemaal las hij het over en hij straalde van voldoening „Wie deze flesch vindt, gelieve mee te dee- len aan mijn geliefde vrouw Florrie Fisher te Greenwich, dat haar man schipbreuk heeft geleden en naar een eiland gezwommen is, vijftig mijl ten W. van Mestoa, Tonga-eilanden, Stille Zuidzee. Alleen inboorlingen op dit eiland, maar ze zijn erg vriendelijk. Het kan wel jaren duren; eer ik gered word. Bill Fisher." Dat was waterdicht, dacht Bill. Aandoenlijk genoeg, om hem een hartelijk welkom te waarbor gen bij zijn thuiskomst, en voldoende verklaring van zijn langdurig stilzwijgen. Hij zou een paar dagen niet eten, vóór hij naar huis ging om er verhongerd genoeg uit te zien. En hij trok zijn oudste kleeren aan en verkocht de rest. Hij kon daarna nieuwe kleeren genoeg koopen. En dan hoef de hij niet meer over alle zeeën te zwalken ook. Er was nog geld in huis. Peinzend wreef hij langs zijn kin. 't Was niet genoeg, één flesch over boord te gooien. Als die niet terechtkwam, kon hij natuurlijk hetzelfde verhaal wel vertellen en volhouden, maar dan was 't effect lang niet zoo mooi. 't Was natuurlijk veel óft dooi Jiodeüond. De Domtoren beheerscht Utrecht.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 20