No. 44
VRIJDAG 30 MAAR'! 1934
(Handbagage
treffender voor een vrouw, zoo'n bood
schap uit een flesch te krijgen, die van een
ver eiland den heelen oceaan was Overge
dreven. Hij moest dus op zoek naar flesschen.
Hij vond er negen, enkele ledig, andere
maakte hij leeg. Negenmaal schreef hij het
aandoenlijke bericht uit, en met zorg kurkte
hij ieder briefje in een flesch. Het was mid
dernacht, toen hij ze naar dek droeg en stuk
voor stuk wegslingerde in het donker.
„Als er nu maar één thuiskomt, lukt 't,"
grinnikte hij en een paar minuten bleef hij
over de reeling staan turen. Hij had 't gevoel
van iemand, die een uiterst belangrijken
brief aan de post heeft toevertrouwd, onher
roepelijk.
Hij moest nu niet dadelijk thuiskomen,
besloot Bill. Het spel dat hij speelde, eischte
groote behoedzaamheid. Hij maakte dus nog
één reisje, niet zonder angst, dat hij nu zijn
trekken thuis zou krijgen en werkelijk op
een afgelegen eiland zou worden gespoeld.
Dit gebeurde echter niet De Vier Winden
kwam uit Lissabon weer veilig te Londen
terug.
Nog draalde hij. Hij ontdeed zich van
alles, behalve wat kleeren, die nooit slechter
dagen beleven konden. Hij sloeg een maaltijd
over, vóór hij naar Greenwich trok, en ver
droeg met moeite het knagende gevoel in
zijn maag. Dat werd nog erger, toen de trein
zijn bestemming naderde. Er hing zooveel af
van het nu volgende uur. Als hij maar wist,
hoe 't met die vertjoepte flesschen was afge-
loopen.
De angst was in hem opgekomen, dat een
visscher het heele stelletje met een net kon
hebben opgeschept en mee aan wal genomen.
Dat zou leelijk zijn negen flesschen, die
netjes op een hoopje van de Tonga-eilanden
naar Engeland drijven Wat zouden de kran
ten hem voor den gek houden 1 Maar dat
was het ergste nog niet er zou beslist iets
mankeeren aan de hartelijkheid van Florrie,
als hij de klink oplichtte.
Die angst was echter slechts voorbijgaand.
Blijde hoop was. zijn machtigste gevoel
blijde hoop, en de glorieuze voldoening van
den voorzichtigen werker, die eindelijk de
vrucht van zijn arbeid ziet hangen, rijp en
gereed voor den pluk.
Met opgeheven hoofd en slapend geweten
klom hij uit den trein en zette hij koers naar
zijn huis, naar de rust en het geluk.
De negen flesschen, die Bill overboord
had geslingerd, waren met een plomp in
zee gevallen, drieëntwintig mijl van de kust.
Zij hobbelden en wiegden den heelen nacht
op de golven, vrij dicht bij elkaar. Er pas
seerde een mailschip, maar dat sloeg er
geen acht op. De flesschen dreven verder,
en het getij dreef ze naar de rotsen. Daar sloegen ze
stuk één, twee, vier, zes, acht 1 De negende
echter, die in haar levensloop èn jenever, én terpen
tijn gekend had, kwam tusschen zeegras terecht,
bleef liggen, dreef terug en werd eindelijk op het
strand geworpen, vlak voor den neus van een spij
kerfabrikant uit Sheffield, die een kuil aan 't graven
was voor zijn zoontje.
De spijkerfabrikant sloeg de flesch stuk en las
het briefje. Zijn mond viel open. Hij las het briefje
nog zesmaal, keerde het papier om en om, keek ver
baasd en stopte de boodschap eerbiedig in zijn porte
feuille. Een uur later had hij het gepost naar zijn be
stemming.
Mevrouw Fisher keek benieuwd naar de envelop,
waardeerde de kwaliteit van het papier en scheurde
haar toen open met beenigen vinger. Het briefje in
potloodschrift viel er uit, met het begeleidend
schrijven van den spijkerfabrikant. Hij feliciteerde
de dame met hét meevallertje (voor haar) en ver
zekerde haar, dat zij de hoop niet hoefde op te geven.
Hij wist toevallig, dat er nogal koopvaardijschepen
langs die eilanden voeren, dus zou haar echtgenoot
waarschijnlijk wel vroeger gered worden.
Toen schonk mevrouw Fisher haar volle aandacht
aan het briefje van Bill, 't Was zeker van hem. Ze
kende zijn schrift. Haar voorhoofd rimpelde zich.
Als Bill iets beweerde, geloofde zij bij voorkeur het
tegendeel, maar er zijn omstandigheden, dat zelfs
de grootste twijfelaar gelooven moet. Het leek wer
kelijk echt. En er kwam bijna een wonder bij. Dit
vodje papier was maanden, misschien jaren, ten
prooi geweest aan wind en golven, en toch had het
veilig dien heelen weg afgelegd, tot in haar hand.
Toen las zij het bericht van Bill nog eens over.
„Alleen inboorlingen op het eiland, maar ze zijn
erg vriendelijk." Bij deze woorden bleef de blik van
mevrouw Fisher hangen. Zij kende Bill. Zij kende
hem zoo goed', dat zij bijna met zekerheid zou kun
nen zeggen,hoe hij zich in iederebepaaldeomstandig-
heid gedragen zou. Het trommelen van haar vingers
op de tafel werd een vuistslag.
Zij wist er alles van, zulke inboorlingen, die „erg
vriendelijk" waren en wat nog meer zei ze kende
Bill. Die deed natuurlijk niets dan fuiven en lanter
fanten 1 Over twee jaar alGeen wonder, dat hij
niet gered was. Daar zou hij wel voor oppassen.
Zoo'n luie rakker als Bill dacht er niet over om weer
te gaan zwoegen op een boot, als hij koninkje kon
spelen op een Zuidzee-eiland, met een troep feest
vierende negers en negerinnen
Zij sprong op en liep door de kamer, de beide
brieven in haar hand klemmend. „Zoo, ventje 1"
kwam er van haar lippen. „Jij speelt daar zeker voor
filmster, hè En zij goot olie op het vuur van haar
ergernis, door't schriftelijk bewijs nogmaals te lezen.
Toen ging zij weer zitten, en haar heele gelaats
uitdrukking veranderde. Vroeger had hij haar er
tusschen genomen toen zij nog jong en onnoozel
was. Maar dat liet zij zich nu niet meer doen. Een
groote gedachte flitste door haar geest. Geld is
macht. Zij kón het doen, als.als.
Zij kon haar geld opvragen en naar Australië
gaan. Zij wou óók de wereld wel eens zien. Ze kon
een schip afhuren, als ze wou. Ze zou hem leeren.
„Ik doe 't 1" riep zij uit, weer opspringend van
haar stoel. „Ik ga, al kost 't me mijn laatsten duit.
Ik zal je wel redden, mannetje 1"
En in haar opwinding begon zij onmiddellijk haar
koffer te pakken. Maar zij had nog drie dagen noodig
om haar effecten te gelde te maken en alle toebereid
selen te treffen. Toen bracht een taxi haar en haar
koffer naar het station het eerste traject van een
zeer lange reis.
En den dag daarop kwam Bill, het hoofd opge
heven en het geweten nog slapend, maar met klop
pende polsen, 't straatje in èn sloeg hij een bevende
hand aan den ouden, bekenden deurknop.