1460
VRIJDAG 6 APRIL 1934
No. 45
INSULINDE. Het begin van den gvooten autoweg naar
de kraters van den Tangkoeban Prahoe op West-Java.
SCHATTEN!
Toen zij het kamp het eerst gewaar werden,
begon de korte tropische schemering reeds te
vallen. Gezien tegen den donkeren achtergrond
van het oerwoud, maakten de witte tenten een
romantischen indruk. Maar de twee mannen die, nu
zij 't doel van hun tpcht vóór zich zagen, even in
het lange gras gingen zitten, hadden geen oog voor
romantiek. Den geheelen dag hadden zij gemar
cheerd in de hitte van een bijna loodrecht staande
zon. Ieder van hen had naar eigen aard op de ver
moeienissen gereageerd de Londenaar mopperend
en vloekend de kolonist, die reeds jaren in Afrika
woonde, zwijgend en met opeen geklemde lippen.
Thans sprak hij voor 't eerst.
„Dat had je niet gedacht, dat we hem zoo gauw
te pakken zouden hebben. Hij zal wel niet vermoe
den, dat je den moed had, hem te volgen."
De Londenaar wierp een zijdelingschen blik op
zijn metgezel.
„En jij boft, nietwaar Als je mij niet ontmoet
had, zou je nooit van een olifantenkerkhof gehoord
hebben. Hier zit je nu, een paar honderd meter
verwijderd van een kaart, die een half millioen
gulden aan ivoor waard is, met recht op een half
aandeel. Is dat boffen of niet
Broker, de kolonist, keek hem recht in het ge
zicht. Tijdens hun vierdaagschen tocht had hij die
zijdelingsche blikken van Hawkins intens leeren
verachten. Daar de ander niets zei, sprak de Lon
denaar verder.
„Als we er zijn," hij wees op de tenten,
„hoe denk je het 'm dan te lappen
De kolonist sloeg met de rechterhand op zijn
revolvertasch. „We hebben afgesproken, nietwaar,
dat ik hiermee zou werken. Kom mee en wacht
af."
De beide mannen sprongen op en betraden,
gevolgd door hun dragers, de open ruimte voor de
tenten. Een negerbediende hurkte voor een vuur
overigens was alles rustig. Uit de verte klonk het
huilen van een jakhals. Het plotselinge verschijnen
van twee blanken, dagreizen ver van de bescha
ving, scheen niet de minste opschudding te ver
wekken.
„Misschien is hij op jacht," veronderstelde Bro
ker. Maar een seconde later, toen hij de grootste
tent in het oog kreeg, viel hij zich zelf in de rede
„Nee, hij is er."
Zijn oogen verhardden zich, toen hij den man
naast zich nerveus hoorde ademhalen. De lafaard,
die een ander huurde om een moord te bedrijven,
in Nogori had hij Hawkins ontmoet, die hem daar
vertelde, dat hij in het bezit was geweest van een
kaart, waarop de ligging van een olifantenkerkhof
stond aangegeven. Voor honderdduizenden aan
ivoor lag daar in den grond. De kaart was hem
ontstolen, vertelde hij, door Malon. Hij, Hawkins,
had geen moed, alleen den dief achterna te gaan,
om hem de kaart weer te ontnemen. Daartoe had
hij Broker gehuurd. Op voorwaarde echter, dat hij
Malon zou dooden; een half aandeel in den schat zou
zijn belooning zijn. Broker had aanvankelijk ge
protesteerd, dat het onnoodig was Malon te dooden.
,,Als je alleen maar die kaart moet hebben," had hij
opgemerkt, „kan ik die wel nemen, zonder hem te
vermoorden." Maar de kleine Londenaar had daar
niet van willen hooren, was te bevreesd, om zijn
kaart terug te krijgen van een levende, die zich
later op hem zou kunnen wreken Maar Broker
was niet in een situatie om te kunnen weigeren.
Sommigen komen er bovenop in de koloniën,
anderen gaan er onder. Broker, de man van goede
afkomst, was er onder gegaan, financieel en
moreel. Maar het peil van een gehuurden sluip
moordenaar had hij toch nog niet bereikt. Daarom
had hij oogenschijnlijk in Hawkins' voorwaarde
toegestemd, maar bij zich zelf had hij besloten,
Malon de kaart in een eerlijk gevecht te ontnemen.
Aanvankelijk had hij getwijfeld of het verhaal wel
waar was, maar nu twijfelde hij niet meer. Een ste
deling als Hawkins zou nooit de vermoeienissen
van een vierdaagschen tropenmarsch aangedurfd
hebben, voor een onzekeren prijs. Hoe had hij dat
zweetende, vloekende, kleine schepsel leeren ver
achten. Hij zou in staat zijn den Londenaar de her
sens in te slaan, indien deze protesteerde, dat hij
Malon in het leven liet, nadat hij hem in een eerlijk
gevecht de kaart ontnomen had.
Op dat oogenblik verscheen een gedaante in de
opening van de tent. Even bleven de beide man
nen verbijsterd kijken. Het was een vrouw Een
jeugdige, slanke vrouw, met 'n smal, bleek gezicht,
gekleed in rijbroek en jumper. De mannen waren
te verbaasd om te spreken, en het was de vrouw,
die het eerst de stilte verbrak. „Goeden avond. Het
is een verrassing hier bezoekers te zien. Komt u
binnen." Mechanisch volgden zij haar binnen de
tent.
„Gaat u zitten. U zult wel moe zijn. Hier zijn siga
retten. Boy, breng whisky en twee glazen
De mannen lieten zich in de ligstoelen zinken.
Stoelen, sigaretten whisky dat alles hadden
zij gemist op hun haastigen tocht. Zij voelden het
als een lang ontbeerde luxe. Zwijgend keek de jonge
vrouw hen een paar oogenbiikken aan. Toen kwam
de onvermijdelijke vraag. „Is u op doorreis?"
Hawkins was den ander vóór met zijn antwoord.
„Het hangt er van af of we nog verder moeten. De
kwestie is, dat we gehoord hadden, dat een zekere
mr. Malon hier kampeerde. Ik zou hem graag spre
ken voor zaken. Is hij
Het was op dit oogenblik eigenlijk, dat het
Broker voor 't eerst trof, hoe gemeen de glimlach
van den Londenaar was, terwijl hij de jonge vrouw
van het hoofd tot de voeten opnam. Het was dui
delijk dat zij niet op haar gemak was. In haar oogen
lag vrees. Maar haar houding en gebaren getuigden
van waardigheid, terwijl zij borden en lepels op
de kamptafel rangschikte.
„Dit is het kamp van mr. Malon. Ik ben zijn
vrouw. Mijn man is op het oogenblik niet aanwe
zig," zei ze met een stem die licht trilde. Onbe
schaamd bleef Hawkins haar aanzien. Broker had
hem er voor op zijn gezicht kunnen slaan.
„Het avondeten is bijna klaar," ging zij door.
„U blijft, hoop ik, mee eten?
Zij mompelden hun dank en lieten zich door één
der negerbedienden de waschgelegenheid aanwijzen.
„Dat wordt lastig, als Malon nu komt," had Bro
ker nog juist gelegenheid te fluisteren, toen de jonge
vrouw aankondigde, dat de soep opgediend was.
Het was een zonderling gezelschap dat daar in de
Afrikaansche wildernis rond de ruwe tafel zat. De
vrouw was nerveus. Maar wat wonder Voor het
eerst realiseerde Broker zich zijn eigen voor
komen, ruw, ongeschoren. Maar hij hoopte dat zijn
gezicht er toch niet zoo gemeen uitzag, als dat van
den man tegenover hem. Hij zou haar willen ver
tellen, dat hij niet de bruut was, waarvoor zij hem
waarschijnlijk aanzag. Doch de beschaving had
hij sedert lang vergeten. Met een onbeholpen ge
baar van beleefdheid reikte hij haar de schaal met
brood toe.
Hawkins staarde door de opening van de tent
in den tropennacht.
„Mr. Malon is laat. Kan hij niet verdwalen
Is hij op jacht
„Nee nee. Tenminste, hij is dikwijls laat.
Maar ik maak me nooit ongerust." De woorden
rolden zóó onsamenhangend uit haar.mond, dat
Broker haar verbaasd aanzag. Het viel hem op,
dat haar gezicht nog bleeker was geworden. Hij
hoorde zichzelf mompelen „Hij zal wel gauw terug
komen, mevrouw. Uw man is bekend in de wilder
nis," maar zij keek hem strak aan, of zij hem niet
begreep. Toen zij even later het vleesch voorsneed,
zag Broker dat haar handen vol blaren zaten. Hij
sprong op „Laat u mij dat doen," zei hij. „U
heeft blaren op de vingers." De vrouw opende
de lippen, of zij wilde spreken, maar sloot ze weer
en keek strak vóór zich. Er hing een soort spanning
in de atmosfeer, die zelfs op Hawkins haar invloed
liet gelden. Zijn enkele pogingen tot vulgaire con
versatie vielen gebroken weg in de stilte. Zwijgend
zaten ze na het eten bij elkaar. Hawkins, wetende,
dat Malon een schat uit den grond moest opdelven,
dacht aan de blaren op de handen van de vrouw.
Hij luisterde of buiten niet het geluid van naderende
voetstappen klonk. Zelfs hem leek het te erg, den
man voor de oogen van zijn vrouw neer te schieten.
Broker keek af en toe schuw naar de vrouw,
die zwijgend in het vuur staarde. Het was hem
duidelijk, dat zij haar kalme en waardige houding
slechts ten koste van de grootste zelfbeheersching
handhaafde, en hij begreep dat zij beiden de jonge
vrouw vrees inboezemden. Voor het eerst van zijn
leven kreeg hij bitter spijt zóó laag gezonken te
zijn, dat hij geen gezelschap meer kon zijn voor een
beschaafde vrouw. Kon hij haar maar vertellen,
dat zij van hem niets te vreezen had.
„Ik zal u niet langer ophouden," zei ze plotseling.
„De boys hebben een tent voor u opgeslagen. U
blijft natuurlijk slapen, nietwaar? Goedennacht."
De Londenaar keek verbijsterd. „Maar.... mr.
Malon Dat is toch niet in orde, dat hij er nog
steeds niet is. Als u ons zou kunnen zeggen, in welke
richting hij is gegaan." Zijn sluwe kleine oogen
schoten naar Broker. Deze wist wat de ander dacht
,,'t Zou goed uitkomen als we hem in het duister
tegenkwamen geen gevaar Maar zij viel hem
in de rede