DOOR P. O. WODEHOUSE 1468 VRIJDAG 6 APRIL 1934 No 43 Eve Hendrie zat overeind in bed. Twee uur lang had zij haar best gedaan, om in te slapen, maar het was nog geen minuut gelukt. Zij had zich nog nooit zoo wakker gevoeld. Dat kwam door twee redenen. Haar geest was onrustig, en zij had honger. Geen van beide gevoelens was haar nieuw. Zoolang zij juffrouw van ge zelschap was bij mevrouw Rastall-Retford, was er haast geen minuut geweest, dat zij géén honger had. De dokter had mevrouw Rastall-Retford een Spar- taansch dieet voorgeschreven, en hierin moest de juffrouw van gezelschap, of 't gezond voor haar was of niet, deelen. Prettig was het voor geen van beiden, maar mevrouw Rastall-Retford had tenminste nog den troost, dat zij het zich door jarenlang ijverig smullen had waardig gemaakt. Eve had zelfs dien troost niet. Bovendien had schrale kost een zeer ongunstige uitwerking op het toch al lastige humeur van mevrouw Rastall-Retford. Zij was een omvangrijke dame met een hoog voorhoofd, een half dozijn kinnen en een manier van omgaan met haar personeel, waarvoor de tweede stuurman van een vracht schip bedankt zou hebben. Een zonnestraaltje in huis was zij nooit geweest, maar met dat dieet was zij erger dan een donderwolk. Om dien lagen barometerstand echter maakte Eve zich niet ongerust. Dat was nu eenmaal het klimaat. Wat haar zoo zenuwachtig maakte, dat was de onverwachte komst van Peter Rayner. Eve had zich aangewend, zichzelf enkele malen per dag voor te houden, dat zij Peter Rayner niet uit kon staan. Zij zag geen kans, die houding redelijk te verdedigen, maar zij hield er zich toch aan. En vanavond, toen hij het salon binnenstapte, was 't haar gelukt, door haar houding te kennen te geven, dat 't haar groote moeite kostte om hem te herkennen, en dat zij, toen zij het zoover gebracht had, van plan was om hem onmiddellijk weer te vergeten. En hij had gegrinnikt met een genoeglijke, hartelijke grijns, en hij was haar toe blijven stralen tot bedtijd toe. Vóór Eve gezelschapsjuffrouw werd bij mevrouw Rastall-Retford was zij gouvernante geweest bij den zesjarigen Hildebrand, zoon van mevrouw Elphinstone. Dat was een prettige betrekking geweest. Zij had mevrouw Elphinstone niet erg gemoogd, maar Hildebrand was een aardig ventje ge weest, en haar leven verliep glad en zoetjes, tot de broer van mevrouw Elphin stone kwam logeeren. Die broer was Peter Rayner. Hij werd op het eerste gezicht verliefd op Eve, en tooneelspelen kon hij niet. Hij was nog geen dag in huis, of iedereen wist, hoe het stond met zijn gevoelens, behalve hoogstens de kleine Hildebrand en zelfs die moet arg waan gekoesterd hebben. Mevrouw Elphinstone was één der eersten, die het gewaar werd. Twee dagen lang keek zij uit de hoogte, met ijzig zwijgen en gepantserd oog op de stormachtige hofmakerij van haar broer neer toen trad zij op. Peter stuurde zij naar tonden, hem zoethoudend met een uitnoodiging voor de volgende week. Toen dit geschied was, begon zij Eve weg te werken, in den loop van het afscheidsgesprek drukte zij zich iets minder voorzichtig uit dan zij gewend was en dien middag vertrok Eve, om elders een betrekking te zoeken, met een rood gezicht en vijandige gevoelens jegens de heele familie Elphinstone-Rayner. Zij had een plaats gevonden in het huis van mevrouw Rastall-Retford. Nog zag Eve den blik, waarmee Peter zich naar haar wendde, nadat hij zijn gastvrouw de hand had gedrukt. Het was de blik van een cowboy, die na een afmattenden rit het vriendelijk licht der herbergramen heeft gezien in de duisternis. Die blik kon maar één beteekenis hebben. Hij zei even duidelijk als wanneer hij het uit had geschreeuwd, dat dit geen toevallige ontmoeting was dat hij haar op had gespoord, met het voornemen de geschiedenis te hervatten, waar zij gebleven waren. Eve was verontwaardigd. Het was afgrijselijk, haar zoo te vervolgen. Vijf minuten bleef zij denken, hoe afgrijselijk het was toen kwam zij plotseling tot het besef, dat zij nog nooit zoo'n honger gehad had als nu. Haar eigenlijken kommer vergat zij het leek haar toe, dat zij flauw ging vallen van den honger. Zij hoorde de koekoekklok in de gang één uur slaan en onderwijl her innerde zij zich, dat er op het buffet in de eetkamer biscuits stonden. Zij trok een ochtendjas en pantoffels aan, en sloop de trap af. Het was daar donker en griezelig. Het huis was vol geluidjes. Zij was blij, toen zij de eetkamer bereiktehet zou prettig zijn, het licht aan te draaien. Zij duwde de deur open en slaakte een kreet. Het licht was al aangedraaid en aan de tafel zat een man, met zijn rug naar haar toe. Er was geen tijd om te vluchten. Hij had de deur natuurlijk hooren opengaan. Straks zou hij zich omkeeren en opspringen. Zij sprak bevend „Blijf.... blijf zitten! Ik heb een revolver!" De man bewoog zich niet. „Dom kind zei hij vaderlijk. „Verbeeld je eens, dat hij afging!" Zij liet een uitroep van verbazing hooren. „U Wat doet u hier, meneer Rayner Zij ging de kamer binnen, en haar opluchting ging snel over in veront waardiging. Op tafel stond een halve kip, een brood, wat koude aardappelen en een fleschje bier. „Ik eet, gelukkig!" zei Peter, en hij nam een kouden aardappel. „Ik begon al te denken, dat ik nooit meer een kans zou krijgen." „Eten I" „Eten. Ik weet wel, dat een fatsoenlijk mensch het niet in zijn hoofd mag halen, in 't holst van den nacht de kast van zijn gastvrouw te plunderen, maar de honger doodt alle fijnere gevoelens. Die slaat in tien tellen je heele betere ik knock-out. Ik ben groot en gezond, ik had heusch behoefte aan een extra-hapje. Mag ik een stukje kip voor u afsnijden Zij dorst er niet naar te kijken, maar de trots gaf haar kracht. „Nee," snauwde zij. „Weet u 't zeker Arm kind. Ik weet zeker, dat u rammelt van den honger." Eve stampvoette. „Hoe durft u zooiets tegen me te zeggen, meneer Rayner Hij dronk peinzend uit het bierfleschje. „Waarom bent u beneden gekomen Zeker iets gehoord en gedacht dat 't inbrekers waren zei hij. „Ja," zei Eve, dankbaar de uitvlucht aanvaardend. Over de biscuit verlokking wou ze in geen geval spreken. „Da's erg dapper van u. Gaat u niet even zitten „Nee, ik ga gauw weer naar bed." „Hè, wacht u nog even I Ik heb zoo'n massa met u te bepraten. Gaat u zitten." Zij keek hem onwillig aan, en toen, zonder zelf te begrijpen waarom zij het deed, ging zij zitten. „Nu moet u me eens iets uitleggen," zei Peter. „Waarom loopt u weg uit het huis van mijn zuster, zonder een boodschap voor me achter te laten, waar u heenging? U wist heel goed, dat ik van u hield." „Wel te rusten, meneer Rayner." „Gaat u zitten. U hebt me een massa last bezorgd. Ik heb wel een tientje aan fooien moeten besteden, om uw adres uit te vinden. Mijn zuster wou 't niet vertellen, dus moest ik me tot het personeel wenden. Ik denk er hard over, om 't de eerste week van uw huishoudgeld af te houden." „Ik heb heusch geen zin, om te blijven luisteren...." „U wist heel goed, dat ik met u wou trouwen. Maar u vlucht en ik krijg geen taal of teeken en u begraaft u in dit ellendige huis, met een draak, die u treitert en afblaft...." „Mooie manier, om over uw gastvrouw te spreken I" zei Eve minachtend. „Een erg kalmeerende manier. Ik geloof niet, dat ik ooit op 't eerste gezicht zoo'n hekel aan iemand heb gekregen. En toen ze tegen u begon uit te pakken, had 't maar een haartje gescheeld.. Enfin, 't heeft den langsten tijd geduurd. U moet dadelijk hier vandaan. We kunnen na Pinksteren trou wen tot dien tijd kunt u bij mijn zuster...." Eve stond op met een kort lachje. „Wel te rusten, meneer Rayner," zei ze. „U bent erg leuk, maar 't ver moeit me." „Dus dat is dan afgesproken," zei Peter. „Wel te rusten." Eve bleef staan. Zij moest toch iéts zeggen van al wat zich verdrong in haar geest. „Dacht u," zei ze, „dat ik met u wou trouwen? Verbeeldt u zich heusch...." „Natuurlijk I" zei Peter. „Je zult 't goed hebben, Eve. Ik zal je voor al die misère schadeloos stellen." Hij keek haar teeder aan. „Hoe zou 't toch komen, dat groote mannen altijd van kleine vrouwtjes gaan houden Jij bent zoo fijn en teer, en ik ben...." „Een groot, dik, gulzig zwijn I" viel Eve uit, „dat alleen maar aan eten en drinken denkt." „Zoo had ik 't niet willen uitdrukken," zei Peter peinzend. „Ik heb een hekel aan gulzige mannen," zei Eve tusschen haar tanden door. „Ik heb een gezonden eetlust," zei Peter. „Meer niet. Dat zit in de familie. Ik heb een voorvader gehad, in den tijd van koning Karei...." Eva was bij de deur en keerde zich om. „Ik veracht u," zei ze. „Ook wel te rusten," zei Peter met warmte. „Morgenochtend gaan we wandelen." Zijn voorspelling kwam uit. Hij rookte na 't ontbijt een sigaret, toen Eve naar hem toe kwam. Haar gezicht was rood en weerspannig, maar er glansde iets in haar oogen. „Gaat u mee, meneer Rayner?" zei ze. „Ik moet u 't uitzicht van den heuvel laten zien van mevrouw." „Vindt u zeker wel prettig," zei Peter. „Vind ik niét prettig," zei Eve. „Maar ik moet voor mijn brood doen, wat mevrouw me zegt." Het gesprek tijdens de wandeling was bijna een alleenspraak van Peter. Het was heerlijk weer, en hij scheen een groote liefde te koesteren voor al het geschapene. Hij sprak zelfs met een zekere zachtmoedigheid over mevrouw Rastall-Retford misschien was ze als kind verwend, zei hij dan kon ze 't niet heelemaal helpen, dat ze zoo was. Eve luisterde zwijgend. Eerst op den terugweg, dicht bij huis, sprak zij. „Meneer Rayner begon zij. „Jawel zei Peter. „Ik heb na 't ontbijt met mevrouw over u gesproken," zei Eve.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 28