m :No. 45 VRIJDAG 6 APRIL 1934 1469 „Mijn geweten is zuiver." „Ik heb ook geen kwaad over u gesproken! Er zijn menschen genoeg, die 't heel mooi zouden vinden." Zij keek opzij, over de akkers. „Ik heb haar verteld, dat u vegetariër bent," ging zij luchtig voort. Er kwam een lange stilte. Toen sprak Peter drie woorden, recht uit het hart. „Wat een kattekop Eve keek hem aan met tintelende oogen. „Dus u ziet," ging zij voort, „dat u beter weg kunt gaan." „Zonder jou riep Peter uit. „Nooit „Als u weggaat, kunt u eten wat u wilt. Alle dagen kippen kluiven. Maar als li blijft „Ik geef niet om ^tippen," zei Peter. „Ik blijf hier, om op jou te passen. Wat is éten ten slotte „Ik kan u wel vertellen, wat üw eten voortaan is, als u blijft. U krijgt 's middags gekookte aardappelen en kool en wat zoets een flensje met jam of zoo. En 's avonds...." „Wacht even," zei Peter. „Als ik vegetariër ben, hoe heb ik dan gister avond aan tafel zooveel kip kunnen eten, met een gezicht alsof ik nog veel meer zou blieven „O, dat was kieschheid van u. U wou geen last bezorgen, al moest u uw princiepen er voor opofferen. Maar dat hoeft nu niet meer. U krijgt nu volop groenten." Peter haalde diep adem. ,,'t Kan me niets schelen," zei hij. „Je weet, wat de dichter zegt: Een bundel verzen, een kruik met wijn, en jouw...." „O ja, da's waar ook," viel Eva hem in de rede. „Ik heb ook gezegd, dat u geheelonthouder bent." Weer was er een stilte, nog langer dan de vorige. „Er gaat een mooie trein om tien-vijftig," zei Eve eindelijk. „Ik interesseer me niet voor treinen," zei hij. Zij beet op haar lip. „Meneer Rayner," zei ze, na een pauze, „weet u nog, dat u eens bij me vrouw Elphinstone geen worteltjes wou eten U zei, dat u nog veel doller was op Pruisisch zuur en strychnine." „Ja. En zei Peter. „O, niets," zei Eve. „Ik heb me alleen een keertje vergist. Ik heb tegen de keukenmeid gezegd, dat u dol was op worteltjes." Peter keek haar ernstig aan. „Hoor eens, Eve," zei hij. „Jij denkt, dat je mij weg wilt hebben. Maar ik weet zeker, dat ik jou hier vandaan wil hebben. Heusch, 't is je dood. Ik heb op je gelet gisteravond. Je schrikt al, als dat mensch haar mond opendoet. Ze vermoordt je. Ik blijf hier, tot je belooft, dat je met me zult trouwen, of tot ze me er uit smijten." „We eten vanmiddag worteltjes," zei Eve zacht. „Ik wil wedden, dat ik er van ga houden. Mijn smaak zal er wel aan wennen. Zooals jij aan mij moet wennen." „Je bent een klit," zei Eve. „Ik had nooit gedacht, dat een man zich zóó zou durven opdringen." Ondanks zichzelf voelde Eve nu en dan wroeging de volgende dagen. Zij moest zich het hart verharden door te bedenken, dat hij haar niet had mogen volgen en dat hij vertrekken kon, wanneer hij wou. En zelfs deze overweging hielp niet voldoende, want zij deed haar voelen, dat hij wel héél erg van haar moest (jouden, om zich dat alles voor haar te getroosten. Want het was véél. Het huis was somber, boeken waren er niet, er was zelfs geen hond om tegen te praten en 't regende bijna voortdurend. Al zag zij Peter maar weinig - alleen aan tafel en na 't diner in 't salon zij kon zich voorstellen, wat Peter te lijden had. Het is niet aangenaam, honger te lijden. Het is niet aangenaam, in een afgelegen huis te zitten met slecht weer en niets te doen. Het is niet prettig, aan tafel te moeten aanhooren, hoe 't eenige meisje ter wereld geplaagd wordt door een oude dame met zes kinnen. En al die onaangenaamheden moest Peter tegelijk doorstaan. Het strekt hem zeer tot eer, dat de laatste onaangenaamheid al de andere in 't niet deed zinken. Hij was meestal alleen. Mevrouw Rastall-Retford zat gewoonlijk in haar boudoir met Eve. Peter had in zijn jongensjaren een boeiend verhaal gelezen over een man, die strandde in de Sargossa-zee nu vond hij, dat de eenzaamheid van de Sargossa-zee geweldig overdreven moest zijn. Hij werd wél zwaar gestraft voor de listigheid, waarmee hij zich in dit huis had binnengewrongen. Nauwelijks was hij te weten gekomen, dat Eve haar intrek had genomen bij mevrouw Rastall-Retford, en had hij zich ver gewist, dat de jonge Rastall, met wien hij gestudeerd had en dien hij nu en dan nog ontmoette in Londen, haar zoon was, of hij was begonnen, den jongen Rastall tot vriend te maken. Hij had hem aangeklampt en was herinneringen op gaan halen aan groote daden van Rastall, waarvan Rastall zelf niets wist hij had een fuif gegeven ter eere van Rastall en dien jongeling de overtuiging opgedrongen, dat zij hun leven lang bij elkaar geweest waren. De jonge Rastall begreep, dat hij niet kon nalaten, een zoo ouden en warmen vriend te logeeren te vragen. Hij had dus die uitnoodiging geslaakt. En nu werd Peter gestraft voor zijn bedrog. De Gerechtigheid is geblinddoekt, maar zij gluurt graag door de kiertjes. Het was tegen het midden der tweede week van zijn bezoek, dat Eve, vóór het diner het salon binnenkomend, Peter voor den haard zag staan. Zij waren in geen dagen samen alleen geweest. „En zei hij. Eve ging naar den haard en warmde haar handen. „En zei ze neerslachtig. Zij voelde zich zenuwachtig en ziek. Mevrouw Rastall-Retford was al den heelen dag ongenietbaar, en voor 't eerst voelde Eve zich totaal uit het veld geslagen. Zij zag op tegen de lange uren vóór bedtijd. De gedachte, dat zij misschien na 't eten aan 't bridgen zou moeten, walgde haar. Zij voelde, dat zij geen bridge-avond meer doorkwam. Mevrouw Rastall-Retford kende namelijk in haar gevaarlijkste buien geen grooter ontspanning dan bridge. En juist bij dit spel kwamen haar ge breken het duidelijkst aan het licht. Zij verzette zich daarbij voortdurend tegen het lot, en als zij het lot niets verwijten kón en toch verloor, keerde zij zich tegen haar partner. Haar partner nu was nooit iemand anders dan Eve. Het meisje hoopte dan ook vurig, dat mevrouw zich na het diner moe genoeg zou voelen om aanstonds naar bed te gan, wat een doodenkelen keer voorkwam. Zij speelde met mevrouw Rastall-Retford altijd slecht, van pure zenuwachtigheid. Het was eens voorgekomen, dat zij niet bekend had, en er was een ontzettend kwartier gevolgd met een dagenlangen nasleep van verwijt. Peter keek haar aan. „Je bent bleek," zei hij. „Ik heb hoofdpijn." „Hm.. Hoe is onze gastvrouw? Mooi weer of stormachtig?" „Toen ik langs haar deur ging, was ze haar kamenier aan 't bevitten, dus ik denk stormachtig." „Daar krijg je zeker nog last mee vroeg hij medelijdend. „Ik denk 't wel. Als we bridgen ten minste. Ik heb nog een flauwe hoop, dat ze na 't eten naar bed gaat." Zij probeerde haar stem strak te houden, maar hij hoorde er de breking in. „Eve," zei hij vlug, „mag ik je hier nu vandaan halen Je bent tegen die grappen niet bestand. Ben je niet taai genoeg voor. Je moet verzorgd worden en vertroeteld en Zij lachte beverig. „Misschien weet u het adres van een dame, die een gezelschapsjuffrouw wil hebben om te verzorgen en te vertroetelen „Ik weet het adres van een man." Zij steunde met één arm op den schoorsteenmantel en stond ip de vlam men te kijken, zonder te antwoorden. Voor hij weer spreken kon, klonk er buiten de deur een stap, en kwam mevrouw Rastall-Retford de kamer binnenruischen. Eve had de storm-signalen niet misverstaan. De stemming der oude dame was nog geen graad verbeterd. Zij gingen aan tafel en aten in bijna onverstoord stilzwijgen. Mevrouw Rastall-Retford zat knorrig te mijmeren. Haar blik was koud en dreigend, en Peter, die zich door zijn groenten heen- worstelde, zat in angst voor Eve. Hij had zijn gastvrouw al eenige malen bridge zien spelen en hoopte vurig, dat de kaarten dien avond in de doos zouden blijven. (9{i wió dooi Jiedatland. Staphorster binnenhuisje.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 29