1448 VRIJDAG 6 APRIL 1934 No, 45 In het voorjaar verkeert de jeugd in een feeststemming. den smaad van natte voeten. Het heele spel der jeugd is een voortdurende behoefte, zich geheel vrij te kunnen geven aan de onstuimige behoefte aan beweging, welke in den winter zoo noodzakelijk moest worden beperkt. Aan deze behoefte moet worden voldaan, daar zij natuurlijk is, en der jeugd eigen. Daarom valt in dit sei zoen weer eens het oog op het groote tekort aan veilige speelplaatsen in onze provincie. Nog altijd schijnt de publieke weg aangewezen voor een groot deel der kinderspelen, en brengt deze situatie de veiligheid niet weinig in gevaar. Men holt over straat en rijweg zoodat men niet bemerkt, dat men op de tramrails is gekomen. Als het voorjaar komt, rekt de mensch zich los van de luie kachelwarmte, en verlangt naar buiten. En zoodra de koude vlagen hun afscheid hebben gekregen, en een kalm zonnetje zijn rondreis begint, wordt men naar buiten gedre ven, de jeugd vooral. Want de spelletjes rond den haard hebben nu lang genoeg geduurd jeugd verlangt naar een onbeperkte ruimte, waar men zich vrij kan uiten, en waar men niet dadelijk het gevaar loopt, zijn omgeving te beschadigen. Met de lente vaart een nieuwe leefdrift in den mensch, en vooral in den jongen mensch. Het lichaam zoekt zijn oude veer kracht te herkrijgen in opwindende spelen. Want opwindend is het spel van de jeugd. Het doet er niet toe welk spel, want elk spel heeft elementen van opwinding in zich. De tol springt graag in de ruiten, het touwtje-springen heeft gevaren van struike len en vallen, de slootjesspringerij herbergt Touwtrekken.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 8