door Frank F. Braun
t'en
1516
U £T VER^puG
Jolly had in het aangrenzende vertrek op een
spirituskoker een conservenmaalt ijd klaar
gemaakt.
„Basil," riep hij, ,,eten I"
Basilius verliet de kamer.
Reussing bleef 'n poosje alleen. Hij probeerde
niet zich te bewegen de boeien waren goed aangelegd en hij zou zich maar
pijn hebben gedaan. Hij hoorde hoe in de aangrenzende kamer de beide
misdadigers zich op gedempten toon onderhielden. Wat zij bespraken, kon hij
niet verstaan, maar hij meende toch eenige malen zijn naam te hooren. Het
viel hem tegen, dat de beide kerels blijkbaar niet van plan waren de woning
weer te verlaten. Wisten zij, dat er op hen werd geloerd Bleven zij daarom
in huis Zijn kansen om spoedig weer te worden bevrijd, werden geringer,
wanneer de kerels hun spoor niet verrieden.
Na verloop van tijd kwam Jolly binnen met een bord, waarop een hoeveel
heid eten dampte. Hij plaatste het op een stoel vlak bij den hoofdinspecteur,
zoodat deze ondanks zijn geboeide handen toch een lepel kon hanteeren.
Ik heb het vleesch klein gesneden," sprak hij. „Een mes zou in jouw
handen niet direct op zijn plaats zijn."
Toen haalde hij een kleinen flacon uit den zak en strooide een witachtig
poeder over het eten. Het loste onmiddellijk op. Daarna verliet hij wederom
de kamer.
„Ik heb een beetje zout over het eten gestrooid," fluisterde hij Basilius
lachend toe. „Nu zit hij er voor en waagt het natuurlijk niet om te eten.
Hij denkt vast en zeker, dat wij hem willen vergiftigen."
Basil ging onmiddellijk staan.
Dat is nu onzin," sprak hij, „Jolly, die man moet flink eten. Hij moet
volkomen gezond zijn en bij krachten. In dat opzicht mag geen enkele ver
denking opkomen."
Hij keek Jolly scherp aan.
„Is het werkelijk zout?" vroeg hij.
jolly knikte. „Natuurlijk ik weet toch, wat er afgesproken is."
Basilius draaide zich om en ging in de andere kamer. De hoofdinspecteur
had het eten nog niet aangeroerd.
„Reussing," zei Basilius. „Je kunt je bord gerust leeg eten, op mijn woord.
Jolly heeft maar een grap met je uitgehaald."
Hij kwam naderbij, pakte een kleinen lepel en nam een hap van 't eten.
„Jolly heeft er zout overheen gestrooid. Hij wilde je aan het schrikken maken.
Ik voor mij houd niet van die grappen. Je ziet ik heb er van gegeten."
„Je bent wel erg bezorgd voor mijn welzijn, Basilius, maar ik zal je er
toch niet dankbaar voor kunnen zijn."
„Neen," gaf Basil toe, „dat zal je niet kunnen doen. Maar dat hindert
niet."
Hij had op koelen, ernstigen toon gesproken en Reussing kreeg onwille
keurig een onbehaaglijk gevoel.
„Wil je mij niet zeggen, wat je met me voorhebt vroeg hij hem kortaf.
Wij willen je uit den weg ruimen, Reussing. Je bent te gevaarlijk."
De hoofdinspecteur wist, wat deze woorden te beteekenen hadden. Basi
lius' weg ging over lijken, zoodat hij wist, wat hem stond te wachten. Het
koude zweet brak hem uit. „Wanneer vroeg hij.
„Zoo spoedig mogelijk wij wachten op
een boodschap."
De hoofdinspecteur trachtte al zijn wilskracht
te verzamelen.
„Wij zijn hier niet op den Balkan, Basilius. In
Hamburg verdwijnen maar niet zoo heel eenvoudig
menschen, die voor jouw bende gevaarlijk zijn.
„Dat weet ik," gaf Basil onmiddellijk toe.
„Daarom heb ik voor jou ook aan 'n zeer origi-
iieelen dood gedacht. Je bent waarschijnlijk nieuws
gierig? Je zult zelfmoord begaan, Reussing."
Reussing trachtte te lachen, maar er kwam
geen klank uit zijn mond. Hij voelde zich aan alle
zijden door gevaren omringd. Wat voor een dui-
velsch plan had Basilius in zijn hoofd
„Niemand zal aan jmijn vrijwilligen dood
gelooven I"
Basilius stak zijn hand in den zak.
„Ik heb je papieren eens doorgezien en was
zoo fortuinlijk in je portefeuille een paar eigen
handig door jou geschreven stukken te vinden. Je
herinnert je misschien nog wel uit Weenen, dat 't
namaken van handschriften één van mijn specia
liteiten was."
Reussing bracht geen woord meer uit. Basilius
hield hem een vel papier voor, papier, dat hij
altijd op het bureau gebruikte, dus No. 8
met een officieel hoofd.
„.Jabusch heeft daarvoor gezorgd," lachte
Basilius. „Alles loopt nu eenmaal volgens de lijnen
van een vastgesteld plan. Is dat jouw hand Die
kleine h's, die r zonder haak en de onleesbare onderteekening En wanneer
iemand constateert, dat het schrift niet volkomen op dat van jou lijkt, dan
zal men hem den mond snoeren met op te merken, dat er jou in je laatste
kwartier wel niet veel aan je handschrift gelegen zal zijn geweest. Wees maar
gerust, niemand zal zelfmoord in twijfel trekken, daar je een schriftelijke
verklaring hebt achtergelaten."
„Maar, man, de oorzaak de aanleiding. Je schijnt gek te zijn gewor-
„Maar heb je het nog niet gelezen Het staat hier toch uitvoerig." En
met bijzonderen nadruk las hij voor „De schande, die mij mijn dochter aan
doet, verdraag ik niet. Ik scheid vrijwillig uit het leven.
De politiebeambte klemde de tanden op elkaar.
„Wat beteekent dat?" bracht hij uit. „Wat wil je met mijn dochter?
Laat mijn kind er buiten I"
„Te laat," antwoordde Basilius. „Jouw dochter lues is vandaag met een
van onze vrienden gevlucht."
„Je liegt...." steunde de gevangene.
Basilius schudde het hoofd.
„Geen sprake van," sprak hij. „Ik heb je nu eens bij wijze van uitzondering
de zuivere waarheid verteld. Morgen vroeg weet de heele stad het en zal men
begrijpen, dat het voor jou, 'n man van karakter en eer, een hoogen ambtenaar
in staatsdienst, een zware slag is geweest. Er zullen ongetwijfeld mooie artike
len over je in de couranten komen te staan en ik ben er ook zeker van, dat de
kapel van het politiecorps bij je graf zal spelen. Wanneer het gelegen komt,
zullen ook Jolly en ik je begrafenis bijwonen."
De geboeide man richtte zich op. De ketting rinkelde, maar hij brak niet
menschenhanden konden hem niet in tweeën krijgen. Reussing viel weer achter
over en bleef onbeweeglijk liggen. Zijn lippen prevelden iets een naam of
een vervloeking. Basilius verliet de katncr. Hij had overwonnen, eindelijk
een volkomen overwinning behaald op zijn tegenstander.
Ter zelfder tijd werd in een paardenstal achter een huis een politie-agent
aangetroffen. De man was zonder bovenkleeding, zonder wapens en zonder sjako.
Hij kon geen andere mededeelingen verstrekken, dan dat twee mannen
hem op straat hadden aangeroepen en verzocht in den stal te komen, waar
een doode lag. Toen hij van de straat in het halfduister van de stalruimte
was gekomen, had iemand hem een doek tegen het gezicht gedrukt en was
hij omgevallen. De beide mannen kon de agent zoo goed als in het geheel niet
beschrijven. Het rapport over deze aangelegenheid werd onmiddellijk naar
den hoofdinspecteur Reussing op het stadhuis gestuurd. De politiebeambte
belde nog op, om te vragen of de hoofdinspecteur nog persoonlijk met hem
spreken wilde. Hij kreeg echter ten antwoord, dat deze sedert geruimen tijd was
vertrokken in verband met een of andere zaak, die moest worden onderzocht.
En er gebeurde nog iets, dat zijdelings met
KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE.
Basilius. Alwin Jabusch en Jean Jolly vormen een trio,
dar besloten heeft misbruik te maken van het feit, dat
Lena, nicht van eerstgenoemde en gehuwd met den consul
Bêrnhard Bassenberg, dochter is van een man, die in
middels overledenwegens moord in de gevangenis heeft
gezeten. Zij willen haar compromitteeren tegenover haar
kennissen en haar dreigen het verleden bij haar man te
onthullen. Het drietal vertrekt naar Hamburg, waar
Bassenberg met zijn vrouw en kinderen, en een secre
taris, Zerny, woont. Basilius slaagt er in bij Lena
Bassenberg door te dringen. Hij deelt haar mede. dat
hij haar geregeld geld zal afpersen. Tijdens de uit
werking van hun plannen ontmoet Jolly, die met de
beide anderen een verdieping in een buitenwijk bewoont,
den politie-inspecteur Reussing. Om zich van dezen
lastigen indringer te ontdoen, wordt zekere Rydegger.
die vroeger in de handen van Basilius viel. naar Ham
burg ontboden. Hij moet met de eenige dochter van
Reussing kennis maken en zoo de gangen van den
inspecteur nagaan. Rydegger studeert in München. waar
hij vriendschap sloot met Ilia, een medestudente. Intus-
schen spint Basilius zijn intrigues verder De secretaris
van Bassenberg wordt op geheimzinnige wijze vermoord
Lena Bassenberg stelt zich in verbinding met Farren-
korn. den vriend van haar man Jolly maakt intusschen
plannen zijn vrienden te verraden. De bende overvalt
inspecteur Reussing, die her haar te lastig maakt.
dit alles verband hield, al leek het ook bij den
eersten oogopslag van zeer ondergeschikt belang.
Lena Bassenberg had een half uur gelegenheid ge
vonden om een bezoek te brengen aan Franz Far-
renkorn. Zij voelde den innerlijken drang om met
den vriend van haar echtgenoot te gaan spreken.
Wanneer die vreemde man haar vandaag weer
opbelde, wat moest zij dan doen?
Zij zat tegenover den vriend. Hij had zijn
steno-typiste weggestuurd, de deur zorgvuldig ge
sloten en stond zelf geleund met den arm tegen een
plank van zijn boekenkast. Zij keek naar hem op.
„Neen," zei ze, „ik heb de stem van den man,
die mij opbelde, niet herkend. Ik geloof ook niet,
dat ik haar ooit te voren heb gehoord."
„Dus je hebt geen enkel vermoeden, wie het
kan zijn geweest?"
„Een vriend van Basilius een valsche
vriend."
„Ja, dat spreekt vanzelf. Volgens mijn mee
ning moet je hem leeren kennen. Wanneer hij weer
opbelt, spreek je met hem af en stel je mij daarvan
onmiddellijk op de hoogte. Ik zal erbij zijn. Ove
rigens heb ik de vaste overtuiging, dat deze ont
moeting voor jou zonder eenig gevaar zal zijn.
„Ik wil er in elk geval heen om te probeeren