De jCicfdc
VAN EEN AVONTURIERSTER
'F
1524
VRIJDAG 20 APRIL 1934
No. 47
VRIJ NAAR HET ENGELSCH
door Mariette van Mechelen
Een pestlijder aan boord
Als een tijding van schrik en angst was
deze kreet van den eenen passagier op den
anderen overgegaan, aan boord van het groote
luxe stoomschip „Majestic", en angstig keek men
naar de gele quarantaine-vlag, die onheilspellend
aan den mast wapperde. Aan de reeling stonden
twee jonge menschen hand in hand naar den
gezichteinder te staren.
„Zij zullen ons in Melbourne wel in quarantaine
nemen," zei de jonge vrouw zuchtend.
„Ja," fluisterde de jongen terug. „Wat een geluk,
dat mijn oppasser in Adelaide de boot gemist
heeft, want nu ben ik minstens drie volle weken
met jou alleen zonder zijn gezelschap te moeten
dulden. Ik zou best willen, dat het drie maanden
duurde."
„Zeg dat niet," fluisterde zij terug, „want het
is heel erg Dan mag men liever een oppasser
hebben."
De oppasser, waar de beide jonge menschen van
spraken, was een zeer eigenaardig mensch, die uit
enkele honderden candidaten gekozen was, om
den jongen millionnair Willner op zijn wereldreis
te vergezellen en er voor te zorgen, dat hij niet in
verkeerde handen zou vallen. Willner was een wees
en pas twintig jaar oud, toen hij het groote ver
mogen van zijn vader erfde. Deze had echter in het
testament bepaald, dat de jonge man, alvorens
hij in het bezit werd gesteld van het reusachtige
erfdeel, eerst een wereldreis moest maken om wat
meer ondervinding op te doen. Drie rechtskundige
adviseurs van wijlen den ouden heer Willner
waren met de uitvoering van het testament belast
en dezen hadden 't noodig geoordeeld, een in alle
opzichten betrouwbaar man óp die reis mede te
geven, om den onervaren jongen er voor te behoe
den, dat avonturiersters hem als begeerenswaardigen
buit zouden vangen. Aanvankelijk ging het prach
tig en men had reeds een zeer groot gedeelte van
de reis afgelegd, toen de oppasser, zooals de jonge
Willner hem steeds noemde, in Adelaide tijdens een
bezoek aan land een ongeval kreeg en de boot
zonder hem vertrok. Dit achterblijven van mijn
heer Bubonic was den jongen millionnair zeer
welkom, want de vrouw, waartoe hij zich zoo sterk
voelde aangetrokken, stond niet in de gratie van
zijn reisgezel. Men fluisterde op de boot, dat zij
een avonturierster was, doch bewijzen kon niemand
iets. Ze was in Colombo met een man, mr. Black
berry, die een tamelijk ongunstig uiterlijk had, op
het schip gekomen en hoewel zij deed voorkomen
dat hij haar neef was, geloofde dat niemand,
behalve de jonge Willner.
De vrees van den heer Bubonic bleek niet geheel
en al ongegrond, en ook de jonge Willner zou zeer
zeker anders over het voorwerp zijner belangstelling
gedacht hebben, indien hij een gesprek tusschen
deze twee had kunnen afluisteren.
Zoodra de boot zonder zijn reisgenoot afvoer,
voelde hij zich als van een drukkenden last bevrijd,
en spoedig daarop was dan ook de kennismaking
tot stand gekomen.
Een uur na het gesprek, dat door de jongelui
zoo juist gevoerd werd, liep de boot een zijhaven
van Melbourne binnen niemand van de drie-
honderd-zeventig passagiers mocht het schip
verlaten, om naar de stad te gaan. Zij die van
boord wilden, moesten zich vergenoegen met dat
gedeelte land, waar het schip in quarantaine lag.
Er waren aan die zijde, behoudens de quarantaine
inrichting, uitgestrekte bosschen, en men was
gedwongen, weer naar het schip terug te keeren,
daar er geen mogelijkheid bestond vandaar met
de beschaafde wereld in contact te komen. Weinig
passagiers maakten dan ook van het verlof gebruik;
alleen Willner en de jonge vrouw maakten te
zanten groote wandelingen, en keerden tegen donker-
worden weer naar het schip terug.
„Het is wel een der gemakkelijkste zaakjes, die
je ooit op te knappen gekregen hebt," zei de hand
langer tot de jonge vrouw na eenige dagen, toen
zij weer met den jongen Willner gewandeld had.
„Misschien wel, misschien niet 1" antwoordde zij.
„Wat bedoel je daarmee?" vroeg hij ruw.
„Niets totaal niets 1" En met deze woorden
keerde zij zich om en liet den ander aan zijn lot
over.
„Ik vind je het liefste meisje van de wereld,"
had de jongen haar dien middag gezegd en hij
vertelde haar van zijn schooltijd, van dc streken
die hij uitgehaald had en ook van zijn vermogen
en den heer Bubonic, die bij hem was om een
oogje in 't zeil te houden.
„Als hij wist, dat jij met mij hier in quarantaine
lag, zou hij zeker doodelijk ongerust zijn had
zij gezegd, „want hij vertrouwt me niet
„Dat is ook niet noodig Ik vertrouw je wel, en
voor mij ben je het schattigste meisje op de geheele
wereld." Zij was bleek geworden en hij was daarvan
zóó geschrokken, dat hij haar voor zijn brutaliteit
om vergeving gevraagd had. De onschuldige naïve
teit had haar, misschien voor het eerst in haar
leven, diep getroffen.
Op den derden dag van de gedwongen afzonde
ring waren de twee jonge menschen verder het
bosch ingegaan dan anders. Eensklaps werd hun
aandacht getrokken door een bord waarop stond
LEPRA
ZEER GEVAARLIJK
VERDER TE GAAN
Roerloos bleef het tweetal op die letters staren,
die zoo'n vreeselijke beteekenis hadden.
„Zouden er veel zijn fluisterde zij ten slotte.
„Twee maar Een man en een vrouw Ik hoorde
er juist een dezer dagen over spreken."
„Hoe hoe zouden die er uitzien vroeg zij
verder. „Laten we eens gaan kijken 1 Er is niets
geen gevaar bij, als we ze maar niet aanraken
„Maar ér staat hier toch dat het gevaarlijk is
ïcis dool Jlidaïland. Oud poortje te Vleuten.