w,
No. 48
VRIJDAG 27 APRIL 1934
1349
loopt, die hij zelf heeft opgesteld. En er wel zóó in loopt, dat er aan ont
glippen niet meer te denken valt."
Hiermede nam hij niet zonder meer genoegen.
„Maar dan wil ik heelemaal bij je blijven, Ilia, misschien kom je wel in
gevaar. Je wilt hem toch zeker niet persoonlijk gaan bestrijden
Zij probeerde hem gerust te stellen en schudde het hoofd.
„Ik zal heusch wel op mijzelf passen, maar jij moet verstandig zijn. jij
mag ons plan, dat eigenlijk Basilius' plan is, niet in de war sturen. Basilius
moet in de vaste meening verkeeren, dat alles naar wensch gaat. Jij neemt,
zooals afgesproken, lues Reussing mee. Op die manier bestaat er voor dat
meisje heelemaal geen gevaar. Haar van een en ander op de hoogte te stellen,
vind ik op het oogenblik verkeerd en overbodig. En wat Basilius betreft: laat
dien maar aan mij over."
Ilia, ik vind het eenvoudig verschrikkelijk. Ik moet werkeloos toezien,
dat jij
„Niet werkeloos, Robert. Jij moet je buitengewoon inspannen om dat
meisje een gezelligen avond te bezorgen, want als je vervelend wordt, loopt
ze nog weg, haar verderf tegemoet, denk daar wel aan."
Tegen een dergelijke mengeling van spot en ernst was hij niet opge
wassen.
„Goed dan. je krijgt je zin. Maar je moet mij beloven, mij te zullen
roepen, zoodra er eenig gevaar dreigt. Ja, maar dat is eigenlijk onzin, want
dan is het te laat." Hij keek haar vertwijfeld aan. „Ilia, de rol, die ik krijg
te vervullen, is minderwaardig."
„Dat weten wij nu eenmaal, maar ditmaal moet je je rol nog spelen,
wanneer wij Basilius willen overwinnen."
„Het zal weldra met Basilius afgeloopen zijn riep hij woedend uit.
Hij zou in staat zijn geweest zijn kweller neer te slaan/indien deze zich
op dat moment in zijn nabijheid had bevonden.
NEGENDE HOOFDSTUK
Zij hadden nog steeds hun kwartier in den nieuwbouw en het was nog
bij niemand van de politie opgekomen om ze daar te zoeken. Eén van hen
echter ontbrak.
Alwin Jabusch was op straat in hechtenis genomen. Basilius had in den
laten namiddag reeds eenig vermoeden gekregen, daar Jabusch, die als bood
schapper fungeerde tusschen Rydeggér en het hoofdkwartier, niet terugkwam.
Basilius was toen zelf naar het hotel van Rydegger gegaan en had van dezen
de verzekering gekregen, dat Jabusch in den loop van den middag nog bij hem
was geweest om weer te vertrekken met de boodschap aan Basilius, dat alles
in orde kwam hij, Rydegger, zou Ines Reussing dien avond uit de stad voeren.
Zijn bezoeker had hem met gefronste wenkbrauwen aangehoord.
„Goed. Daar blijft het dus bij. Jij ontvoert Ines Reussing. Tegen acht
uur moeten jullie de stad hebben verlaten. Waar gaan jullie heen
Rydegger had met veel tegenwoordigheid van geest een leugen weten
te verzinnen.
„Naar Hannovér," antwoordde hij. „De trein gaat juist om den tijd, dien
je wenscht."
Zonder eigenlijk af
scheid te nemen, was
Basilius weer vertrokken.
De jonge Rydegger zou
zijn opdracht ten uitvoer
brengen. Maar waar was
Jabusch nu gebleven
Na 'n klein uur wist
hij alles. Zijn handlanger
was op straat in hechtenis
genomen een vrouw,
liever gezegd een meisje,
had hem herkend en aan
'n politie-agent verraden.
Wie was dat meisje
Hij pijnigde zijn her
sens af, maar hij kon
tenslotte het voorval
slechts zoo verklaren, dat
Jabusch, door zich op
minder gepaste wijze te
gedragen, de politie in
handen was gevallen.
Waarschijnlijk had een
ijverzuchtige geliefde zich
gewroken. Waarom ver
telde die idioot ook aan
een vrouw, wat hij op zijn
kerfstok had In Weenen
stond er nog steeds bij de
rechtbank een oude zaak
van Jabusch. Hij had zich
in Hamburg veilig ge
voeld, hoewel men op ver
zoek van de Oostenrijk-
sche politie reeds naar
hem had gezocht. De uit
levering was thans zoo
goed als zeker.
Het voorjaar lokt naar buiten
Basilius keerde weer naar het huis terug.
„Een kleine tegenslag, Jolly," sprak hij. „Onze gevangen vriend hiernaast
heeft toch nog een kleine troef weten uit te spelen, voordat wij hem voorgoed
onschadelijk maken. Jabusch is gearresteerd. Die oude geschiedenis in Weenen
Hij wordt natuurlijk uitgeleverd. Voor de eerstkomende vijf, zes jaren gaat hij
wel achter slot en grendel."
Jolly floot zachtjes voor zich heen.
„Het is maar goed," zei hij, „dat wij niet meer op straat komen, dan strikt
noodzakelijk is."
Basilius knikte ten teeken van instemming.
„Overigens gaat alles naar wensch," vervolgde hij. „Ik heb met Rydegger
gesproken."
Hierop wendde hij zich om en ging naar het andere vertrek, waar hoofd
inspecteur Reussing geboeid op een stoel zat.
Hij groette de politie-autoriteit overdreven hartelijk. Nu hij den man
in zijn macht had, was Basilius anders dan Jolly en zag hij af van allerlei klein
zieligheden.
„Alles in orde," sprak hij tot Reussing. „Ik heb zoo juist vernomen, dat
je dochter Ines er op de voorgeschreven wijze met een jongeman vandoor is
gegaan. Ik zal nu in jouw naam de politie opbellen en bevel geven, dat men de
vluchtelingen achtervolgt en zoo mogelijk vasthoudt."
Hij bracht de verbinding tot stand. De telefoon was nog aangelegd door
den handigen Jabusch. Hij zou toch wel goed hebben aangesloten En inder
daad meldde zich een beambte van het hoofdbureau.
Basilius sprak zonder eenige aarzeling. Er was geen sprake van, dat hij
door deze verbinding zou kunnen worden verraden. Geen juffrouw van 't tele
foonbureau zou ooit kunnen vaststellen, wie er opbelde. Basilius wist, wie
naast den hoofdinspecteur op het bureau werkzaam was.
„Hallo? Spreek ik met de centrale recherche met jou, collega Br.au-
bach Goeden avond. Met Reussing. Zoo, ligt er veel werk Dat Jabusch
is gearresteerd, wist ik al....
„Luister, Braubach, het is alles...." De hoofdinspecteur kwam niet
verder. Jolly was in een oogenblik aan zijn zijde en hield zijn mond dicht.
Daarna stopte hij hem een zakdoek tusschen de tanden.
„Neem me niet kwalijk," vervolgde Basilius, „ik werd even onderbroken.
Ik heb je een verzoek te doen, Braubach. Er is mij iets verschrikkelijks over
komen. Mijn dochter is er met een jongeman vandoor gegaan. Neen, neen, ik
weet heel goed, wat ik zeg ik ben er erg van overstuur, zooals je je misschien
wel kunt voorstellen. Ik geloof niet, dat ik er ooit over heen zal komen."
Collega Braubach aan de andere zijde van de lijn sprak geruststellende
woorden. Hij was van Reussing's leeftijd en had twee volwassen zoons. Ook
zij gingen vaak dagen lang wandel- en boottochten ondernemen, merkte hij
op. Ja, inderdaad, een dochter.Men kon in elk geval een waakzaam oogje
op de vluchtelingen houden natuurlijk zoo stil mogelijk en zonder opzien
te verwekken. „Heb je er eenig vermoeden van, waar ze heen zijn gegaan
„Naar Lübeck," antwoordde Basilius. „En waarheen zij van daaruit
zullen'vertrekken, weet ik ook niet. Ik wensch het overigens ook niet te weten.
De geschiedenis is voor mij afgeloopen ik heb geen dochter meer."