De hinkende
Gouddragers
JL536,. VRIJDAG 27 APRIL 1934
No. 48
wenschten. Saunt sliep, en sliep goed. Hij sliep
den slaap van een man, die niet meer ontwaakt.
De donkere eucalyptusboomen stonden bewe
gingloos in de zware middaghitte. Geen zuchtje
wind streek over dit desolate deel van Zuid-
Australië. Tientallen mijlen in den omtrek waren
de twee mannen, die in Oostelijke richting trokken,
de eenige levende wezens. Beiden waren te voet
zelfs geen vrachtkameei, hier even onontbeerlijk
als in de Sahara, werd door hen geleid. Hun uit
rustingen waren gelijk jas, deken, waterzak, ge
weer, provisietasch. Ook in uiterlijk leken zij op
elkaar: groot, blondgebaard, en gekleed in khaki.
Maar tegelijk viel het verschil op. De een zijn
naam was Hillman liep normaalde ander
Saunt liep kreupel, of beter gezegd, hinkte op
een eigenaardige manier. Het viel onmiddellijk op.
Eiken keer, wanneer hij den rechtervoet ging neer
zetten, draaide die voet een paar centimeter naar
buiten, terwijl tegelijkertijd de teenen omlaag
bogen, zoodat bij iederen stap de teenen een weinig
door het zand trokken. De voren waren duidelijk
te zien. Zooals Saunt hinkte, liep waarschijnlijk
geen tweede man in Australië. Saunt kon men al
tijd direct herkennen aan zijn hinken. Het was, als
het ware, zijn paspoort.
De mannen hadden
elkander den vorigen dag
ontmoet. Beiden gingen
naar Oodna, het laatste
station van het binnen
land, waar de spoorlijn
begint naar Adelaide. De
uiterste post der bescha
ving, waarheen alle goud
zoekers en jagers, die hun
avonturen overleefden,
ten slotte heen trokken.
Dien geheelen dag had
Hillman het hinken van
den ander gadegeslagen.
Zelfs bleef hij af en toe
iets achter, om het ook
van dat gezichtspunt te
observeefen. De blik in
zijn oogen was dan steeds
dezelfdeeen leelijke,
kwaadaardige blik.
Tegen den avond sloe
gen zij een kamp op en
legden een vuur aan.
Nadat zij thee gedronken
en gedroogd vleesch had
den gegeten, staken zij
hun pijpen op en keken
door de roerloos staande
boomen naar de onder
gaande zon, die hen den
geheelen dag geschroeid
had. Hillman verbrak het
eerst het zwijgen.
„Zonder kameelen zal
het ons nog vier dagen
kosten om Oodna te
bereiken, kameraad."
De ander knikte. „Dat
is zoo. Maar vier dagen of
vier weken het kan
mij niet schelen. Als je
tien jaar in de wildernis
hebt gezworven, dan kijk
je tenslotte niet op een
dag. Tien jaar geleden
trok ik de wildernis
in, en al dien tijd heb
ik geen stadsstraat ge
zien, of een kranten
jongen gehoord. Maar
nu ga ik terug voorgoed.
BRET NORTON
Over drie maanden ben ik in San Francisco."
Saunt zag niet de glinstering in Hillman's oogen,
toen deze opmerkte ,,'t Is nog een heel eind naar
Frisco."
„Als ik er maar kom," lachte Saunt.
De maan kwam op, die met haar zilverig licht
het nog van de hitte trillende doodsche landschap
overgoot. Daardoor was het den mannen mogelijk,
reeds op een afstand de lange kolonne te zien
van donkere figuren, die zich tusschen de boomen
bewogen. Op honderd meter afstand trokken zij
voorbij het kamp in Westelijke richting. Inboorlin
gen, die in een rij achter elkaar liepen. Dan verdwe
nen zij. Saunt spuwde op den grond.
„Zwarten," zei hij. „Blij, dat ze hier niet kam
peeren."
„Waarom vroeg Hillman.
„Ik haat de zwijnen," zei Saunt, met onver
bloemde verachting. Daarna vielen ze terug in hun
zwijgen, dat slechts verbroken werd, toen zij zich
in hun dekens rolden en elkander goeden nacht
Het eerste daglicht vond Hillman gereed om
Oostwaarts te reizen alleen. Hij had toen reeds
meer dan een uur gewerkt. Hij had een kuil ge
graven en daarin den man gelegd, door hem tijdens
zijn slaap vermoord. In geen weken of maanden,
wellicht nooit, zou het graf gevonden worden. En
niemand zou in elk geval dan nog kunnen zeggen,
dat het Saunt was, dien hij daar had gevonden,
of dat de man geen natuurlijken dood was gestorven.
Hillman trok alleen verder met het goud. Het
was niet veel wat Saunt in tien jaar had gedolven
het zou iemand niet rijk maken. Maar het was
genoeg, dacht Hillman, terwijl hij het goud in den
kleinen leeren zak bekeek, om hem in staat te stellen
het land te verlaten, en er eenigen tijd een goed
leven van te nemen. „Ik zal in Adelaide een boot
nemen," zei hij bij zichzelf „en niemand zal ooit
weten, dat ik Saunt niet ben." Dèt was de bedoe
ling hij moest voor Saunt doorgaan. Hij trachtte
van zichzelf Saunt te maken. Hij probeerde zich
te suggereeren, dat hij Saunt was. Hij was van
dienst grootte, leek iets op hem, en hij kende in
grove trekken Saunt's geschiedenis. Maar vooral
hij liep met een volkomen gelijk duplicaat van
Saunt's hinken. Niet voor niets had hij den loop
van Saunt goed gadegeslagen. Hij bewoog zijn
rechtervoet naar buiten, en duwde de teenen het
eerst op den rond. Hij keek achter zich en merkte
met voldoening op, hoe hij groeven in het zand
trok, dezelfde als die van Saunt. Goed dat hij
nog in de wildernis was, bedacht hij, een pracht-
gelegenheid om te oefenen. Oefenen, steeds oefenen,
De trage trek.