No. 49 VRIJDAG 4 Hij wachtte bij de vólgende autobus-halte. Zijn stemming was niet slecht. Zijn daad gaf hem geen zorg, omdat hij reeds sinds zijn prille jeugd datgene, wat men geweten pleegt te noemen, het zwijgen had opgelegd. Gemoedelijk stak hij een sigaret aan. Toen er een bus kwam aanrijden, wierp hij zijn sigaret weg en stapte in. Het was juist op dit kritieke moment, dat ook llia Filimon de halte had bereikt. Zij had besloten de vervolging niet op te geven en was van plan moedig in denzelfden wagen plaats te nemen. Zij zou boven 'n plaats zoeken, wanneer Basilius beneden bleef, of omgekeerd. Maar zij had geen rekening gehouden met de zeer accurate opvattingen, die de busbestuurder bezat. De auto had zich reeds langzaam in beweging gezet en op haar wenkende handbeweging maakte de man slechts een gebaar van spijt. Met andere woorden, hij mocht niet meer stoppen. De autobus-reed weg, zonder haar mee te nemen. Uia bleef achter. Het licht van een straatlantaarn viel op haar en liet duidelijk haar gestalte en haar gezicht zien. In den autobus viel een man bijna achterover. Hij kon dit daardoor motiveeren, dat de wagen zich met zoo'n schok in beweging had gezet in werkelijkheid was Basilius voor de eerste maal in zijn leven van zijn stuk gebracht. Hij had llia Filimon herkend „Voelt u zich niet goed vroeg een heer, die ouder was dan Basilius, maar desondanks voor hem opstond. „Neemt u gerust plaats u ziet erg bleek." „Dank u," sprak Basilius. „Dank u, mijnheer." Hij zóu in staat zijn geweest om te verklaren de duivel zit mij op de hielen maar dat zou niemand hebben begrepen. Dat begreep hij slechts, die llia Filimon kende. Instinctmatig vermoedde hijzij heeft de politie Jabusch in handen gespeeld en zij is het ook, die ons bij de affaire in Reussing's woning een spaak in het wiel heeft gestoken. Zij moet het geweest zijn, die de politie door een geheimzinnigen alarmkreet op Jolly opmerkzaam heeft gemaakt. Hij ging na, wat hem in de eerstkomende uren te doen stond. Hij zette de tanden op elkaar. Goed, dus strijd 1 Het meisje meende wel, dat zij hem eindelijk zou kunnen overwinnen, maar zij vergiste zich toch, wanneer zij vermoedde, dat hij openlijk tegenstand zou bieden. In de omstandigheden, waarin hij nu verkeerde, moest hij den strijd op een verborgen manier voereiv of misschien was het nog beter, dat hij zich tenslotte van het meisje heelemaal niets aantrok. Het was zaak, Lena en haar man zoo spoedig mogelijk te laten betalen en dan met de Noorderzon te vertrekken. Basilius achtte het niet noodzakelijk tijd te verspillen met een poging om ook llia Filimon nog te overwinnen. Er was niemand, die hem op den man af zei, dat hij in werkelijkheid bang was voor het meisje. Zij was de eenigste persoon geweest, die hem zonder vrees haar verachting had getoond en het zelfs had gewaagd de vuist tegen hem op te heffen. Zij, een meisje En dit had hem getroffen als een zweepslag, waarvan de striem altijd in zijn huid was blijven branden. Destijds in Weenen had hij haar in blinde woede aangepakt en tegen den grond geslagen een ander maal had hij voor haar gekropen als een hond, maar nimmer was het hem gelukt het meisje zóó te onderwerpen, dat zij bang voor hem was geworden. Het kwam geen enkel oogenblik bij hem op, dat hij thans verder nog ernstig met haar moest rekening houden bij de uitvoeringen van zijn plannen om zich van Reussing te ontdoen en de familie Bassenberg te dwingen hem een groote som gelds te overhandigen. Hij vermoedde niet, dat het meisje werd gedreven door de overtuiging, dat zij, zoover haar zwakke krachten haar hier toe in staat stelden, de misdaad aan haar ouders begaan-moest wreken. Even min had hij er eenig idee van, dat zij meer van zijn drijfveeren afwist dan wenschelijk voor hem was. Hij verkeerde in de meening, de troeven nog alle in zijn hand te hebben, volledig in staat te zijn ze uit te spelen om dan verder spoorloos te verdwijnen. Het lijk van Jean Jolly werd in het lijkenhuis gebracht. Er was geen enkele aanwijzing op hem gevonden. Men had hem niet kunnen identificeeren. Maar nog dien zelfden avond kwam er een telefonische mededeeling bij de politie binnen, die behelsde, dat de doode een zekere Jean Jolly was, een misdadiger, afkomstig uit Weenen en gedood door zijn handlanger Basil Basilius. Het was voor de autoriteiten natuurlijk van het grootste belang dit te vernemen, maar tevens ontstelde de mededeeling hen eenigszins. Wie was het toch, die volledig kennis droeg van de verschrikkelijke gebeurtenissen, welke onder de oogen van de politie gebeurden en waarvan zij toch de oorzaken en drijfveeren niet kon opsporen Een vrouw Zij belde vanuit een publieke tele fooncel op. Dat was alles, wat men te weten kon komen. Inspecteur Braubach kreeg de eigenaardige gedachte om achter dit alles Ines Reussing te vermoeden. Maar hij was gedwongen deze meening wederom spoedig prijs te geven. Men had namelijk kunnen vaststellen, dat het meisje in gezelschap van een jongeman den geheelen avond in een theater had door gebracht. En toen men haar van de inbraak op de hoogte stelde, kwam zij onmiddellijk naar huis. Er werd in de woning niets vermist. Inspecteur Braubach had alleen een vel beschreven papier in zijn porte feuille gestoken, nog vóórdat de dochter kwam. De afscheidsbrief van den hoofdinspecteur. Hij meende er het recht toe te hebben de dochter van zijn vriend het lezen van deze regels te besparen. Het meisje bleek ten slotte heele maal niet met den jongeman te zijn ontvlucht. Het stond ontwijfelbaar zeker vast, dat er niets anders was gebeurd, dan dat zij met hem een gezelligen avond doorgebracht had. Inspecteur Braubach had er niet het geringste vermoeden van, wat er eigenlijk in werkelijkheid was voorgevallen. Hij verkeerde nog in de grootste onzekerheid. De vraag, die hem en bijna het geheele politie-corps bezig hield was Waar bevinut zich hoofdinspecteur Reussing, leeft hij of is hij het slachtoffer geworden van een ongeluk? MEI 1934 1381 In het laatste geval dat wist inspecteur Braubach zou zijn collega niet lang verborgen blijven. Hamburg bezat vele kanalen en grachten, die alle in de Elbe uitmondden. Er werd nog dien zelfden nacht een razzia ondernomen in de beruchte buurten en havenwijken. Deze leverde zooals altijd veel resul taat op en voerde talrijke, reeds lang door de politie gezochte individuen in de gevangenis. Maar niemand had hoofdinspecteur Reussing gezien of iets ver- nomen, dat eenige aanduiding gaf omtrent zijn verblijfplaats. Toen de jacht door de te slechter naam en faam bekend staande buurten eindelijk was afgeloopen precies 's nachts om één uur was ook over het lot van den gezochten hoofdinspecteur de beslissing gevallen. TIENDE HOOFDSTUK De autobus en zijn haastige bestuurder verwijderden Basilius weliswaar uit de oogen van llia, maar dit beteekende nog niet, dat hij tevens van haar was verlost. llia wenkte een taxi. „Rijd achter dien autobus daar aan," sprak zij. „Zorg ervoor bij de ver schillende halten steeds zóó dicht in de nabijheid te zijn, dat ik kan zien, wie er uitstapt. Wanneer je nauwkeurig aan mijn verzoek voldoet, dan heb ik er wel een tienmark-biljet voor over." De man knikte ten teeken dat hij het meisje had begrepen, sloeg het portier dicht, sprong achter zijn stuur en reed zoo snel als het verkeer hem dit toestond den grooten autobus achterna. Hij had hem al spoedig ingehaald en bleef als een schaduw volgen. In de buurt van een der buitenwijkstations stapte Basilius uit. Ilia gaf haar chauffeur een teeken, dat hij moest wachten. Zij wenschte vast te stellen, waarheen Basilius zich begaf. Toen hij de richting insloeg, die naar den nieuwbouw voerde, waar het meisje hem en zijn metge zellen reeds had bespied, gaf zij den taxi-chauffeur den weg aan en reed Basi lius voorbij, zonder dat deze er eenig vermoeden van had, wie in den auto zat. Zij arriveerde een heelen tijd voor den voetganger in de afgelegen straat voor het donkere bouwblok. Zij beloonde den stomverbaasden chauffeur op een manier, zooals deze in geen maanden had meegemaakt, wachtte even, totdat de auto weer was weggereden en ging toen het huis binnen. Het was donker, nergens brandde licht. Daar echter de regen had opge houden, kreeg de maan gelegenheid door de wolken heen te dringen en zoó heerschte er in het trappenhuis toch nog een kleine schemer. Ilia kende geen vrees. Maanlicht, spoken en donkere gangen Geesten Bah, wanneer zij van de levenden niet meer gevaar had te duchten, dan kon zij tevreden zijn. Zij hield de rechterhand in den zak van haar mantel. De vingers omklem den de revolver. In een donkeren hoek, tusschen de door de timmerlieden- achtergelaten planken, wachtte zij op Basilius. Het duurde echter nog eenige minuten voordat Basilius verscheen. Hij had bijna een kwartier noodig om den afstand van de autobushalte tot aan den nieuwbouw af te leggen. De straat het was nog lang geen werkelijke straat, want over lange afstanden brandde zeer onvoldoende een noodverlichting lag volkomen stil en verlaten. Basilius werd door niemand in zijn overpeinzingen gestoord. Hij verkeerde in de vaste overtuiging, dat hij niet werd gevolgd. Hij had tijd gewonnen en was onbekend gebleven dit waren wel twee zeer belangrijke resultaten, die hij had bereikt. Hij wist echter wel, dat de grond heet onder zijn voeten begon te worden sinds hij het meisje had gezien begreep Basilius, dat hij niet mocht blijven. Natuurlijk had llia hem herkend. Nog vannacht zou hij zijn rekening vereffe nen om daarna met den nachttrein Hamburg te verlaten. Overigens bleef er niets voor hem over. Reussing en Lena Bassenberg. Beiden moesten betalen. Hij bereikte het donkere huis en ging haastig de trap pen op. Reussing, ja dat had haast het was jammer, dat die geschiedenis niet op een dergelijke stijlvolle manier afliep, zooals hij zich dit aanvankelijk had voorgesteld. Nu zou hij den hoofdinspecteur eenvoudig moeten neerschieten. Waar Misschien was het 't beste een plek te zoeken achter het huis. Een gedachte kwam bij hem op. Misschien had Reussing kou gevathet venster had opengestaan. Dan moest hij reeds dood zijn, want door zijn mond kon hij niet ademen. Daar zat de prop. Hij dacht aan deze mogelijkheid op zijn gewone koele manier. Het zou voor hem een zeer aangename verrassing zijn geweest. Tenslotte was het niet noodzakelijk, dat hij zich persoonlijk op Reussing wreekte. Ook Jolly had hij niet gehaat. Hij rekende alleen met menschenlevens, zooals een ander besloot zich van een lastige vlieg of mug te ontdoen. Hoofdinspecteur Reussing zat nog steeds in den zwaren leunstoel, waarin hij zich niet kon bewegen. De boeien begonnen hem pijn te doen en in zijn tong en kaken voelde hij het begin van kramp. Basilius bevrijdde hem onmiddellijk van den knevel. „Je bent nu spoedig uit je lijden, Reussing," deelde hij mede. „Ik moet Hamburg verlaten. Met jou kan ik tenslotte niets aanvangen en ik ben bereid je te laten loopen, mits je mij een voorsprong geeft van vierentwintig uur." Reussing bewoog de mond en de lippen, maar het duurde meerdere secon den, voordat hij in staat was het woord uit te brengen, dat hem op de tong brandde. „Neen 1" „Dat is niet handig van je bekeken, beste Reussing," lachte Basilius. „Maar je hebt geluk. Ik wil je ondanks dat laten ontsnappen. Je kunt voor mij niet meer gevaarlijk worden. Ik verdwijn nog vannacht. Jolly is dood hij is neergeschoten." De hoofdinspecteur had rooddoorloopen oogen, terwijl hem bovendien het geheele lichaam pijn deed. Hij keek naar zijn handen. Deze hadden een ongewone kleur het leven week er uit. Vertwijfeld dacht hij Wanneer de voetringen mij niet vasthielden, zou ik opspringen en hem met geboeide han den neerslaan. Waarachtig 1 Maar ik kan dezen stoel geen centimeter van zijn

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 13