No. 49
VRIJDAG 4 MEI 1934
1383
plaats krijgen. Anders had ik in den tijd, dat ik alleen was, reeds lang gepro
beerd het raam te bereiken.
Hardop sprak hij
„Dat is goed."
Basilius nam hem 'n dergelijke instemming met Jolly's dood niet kwalijk.
Hij moest aan andere dingen denken. Hij moest geld zien te krijgen, nog in
deze oogenblikken, anders was alles vergeefsch geweest. Hoe laat was het op
het oogenblik Hij keek op zijn horloge. Op slag van tienen. Maar desondanks
zou hij1
Basilius nam de telefoon op, noemde een nummer en liet zich verbinden.
Reussing deed moeite om de cijfers te onthouden, maar het gelukte hem
niet. De naam, dien de man aan het toestel noemde, bracht hem in de grootste
verbazing, aangezien deze hem niet onbekend was.
„Ik zou graag mevrouw Bassenberg even spreken. Het is dringend," sprak
Basilius. Eigenaardig genoeg gebruikte hij dezelfde uitvlucht als Jean Jolly.
„U spreekt hier met de recherche."
Hij hield den hoorn met de hand dicht. „Als je soms van plan bent om
er weer tusschen door te schreeuwen, Reussing, dan moest ik maar direct weer
den knevel in je mond stoppen," merkte hij half vragend op. Reussing schudde
vermoeid het hoofd.
Intusschen had Basilius de gewenschte persoon aan het toestel gekregen.
„Mevrouw Bassenberg," begon hij, daar hij niet wist, wie eventueel aan
de andere zijde van den lijn meeluisterde. „Ik moet u nog vanavond spreken."
Hij vergat zijn naam te noemen en vervolgde haastig „Ik verlaat nog heden
Hamburg en heb dringend eenig geld noodig. Ik zal het goed met u maken.
Kan ik op twintigduizend Mark rekenen De rest heeft dan wel tijd. Die kunt
u mij dan wel bij gelegenheid aan een adres, dat ik u nader zal opgeven, na
sturen."
„Het is goed," antwoordde Lena Bassenberg. „Komt u over een half uur
bij doctor Farrenkorn. Brengt u de papieren mee Bij mijn zaakwaarnemer
heb ik alles in orde gemaakt."
Basilius was eenigszins uit het veld geslagen.
„Welke papieren bedoelt u vroeg hij. Zij doelde toch zeker niet op de
pannenfabriek
Lena Bassenberg gaf hierop met tegenzin antwoord. Hoe kon zij ook ver
moeden, dat het niet Jean Jolly was, waarmede zij thans sprak.
„De papieren, die u mij verkoopen wilt, bedoel ik natuurlijk."
Vol argwaan liet hij hierop volgen „Is het soms de bedoeling mij in de
val te laten loopen."
„Neen," antwoordde de vrouw. „Wat dat betreft, kunt u volkomen gerust
zijn. Wanneer de papieren zóó zijn, dat zij mij van Basilius bevrijden, dan
wordt u het geheele bedrag, zooals wij dat hebben afgesproken, uitbetaald.
Ik had u reeds eerder verwacht bij mijn notaris is alles al lang in orde."
Toen begreep hij het. Jolly, de handige verrader!
Er ging een lachje over zijn gezicht. Die had zijn verdiende loon al
Eigenaardig toevalHardop sprak hij
„Doctor Farrenkorn, zei u. Waar woont hij Juist, dank u. Over een half
uur ben ik daar. U zorgt natuurlijk voor contant geld."
Hij belde afnog eenmaal realiseerde hij zich het eigenaardig toeval. Lena
had alles voorbereid om Jolly voor zijn verraad te kunnen betalen.
Jolly was niet gekomen en nu zou hij, Basilius, het voor hem gaan incas-
seeren. Hij vreesde aanvankelijk moeilijkheden, vooral omdat het nu eenmaal
Cfi mo dooi Jledeiland.
In „de hemelbij Oldenzaal.
niet meevalt om 's avonds om
tien uur zonder meer twintig
duizend Mark los te krijgen.
Ten slotte bleek, dat Jean Jolly
hem toch nog een dienst had
bewezen. Hij wreef zich in de
handen. Reussing zag hem aan.
Plotseling voelde Basilius, hoe
de blik van den hoofdinspec
teur op hem was gericht.
„O ja," zei hij en hij her
innerde zich ineens weer zijn
tegenstander. Hij keek de kamer
rond. Hier viel niets meer te
verrichten. Wat hij hier liet
staan en liggen, verried niets
over de menschen, die er had
den gewoond. In -het aangren
zende vertrek hing aan een
spijker nog Alwin Jabusch'
overjas. Jabusch was 's middags
weggegaan, toen het buiten vrij
warm was en hij was niet
teruggekeerd.
Iliahij vertrok zijn
mond, als dacht hij aan iets
onaangenaams.
Zou er nog iets in de zak
ken zitten of zou hij de jas hier
maar laten hangen Tot zijn
verbazing haalde hij een revol
ver uit een der zijzakken te
voorschijn. Hij bemerkte, dat
het wapen geheel was geladen.
Basilius schudde het hoofd.
Alwin was altijd een bekend
lafaard geweest, wanneer het op vuurwapens aankwam. Jabusch had een
revolver, maar vermeed zooveel mogelijk, om haar bij zich te dragen. Hij
was een handige kerel, schrander, vlug en in vele dingen zelfs uiterst
bruikbaar. Maar een kérel was Jabusch nooit geweest.-
Zat er nog meer in de zakken Neen, niets. Basilius hield het wapen van
Alwin Jabusch in zijn hand. Plotseling kwam er een gedachte bij hem op.
Met deze revolver natuurlijk, dat was veel beter dan met die van hem!
Dit wapen kon dan tevens bij Reussing blijven. Misschien geloofde men dan
tóch nog aan een zelfmoord. Hij stak het wapen van zijn vriend vastbesloten
in zijn zak en ging wederom in de andere kamer.
„Ziezoo," sprak hij tevreden. „Hier hebben wij verder niets meer te doen."
Hij boog zich en nam Reussing de voetboeien af. Toen trok hij Jabusch'
revolver. „Jij gaat voor, Reussing," beval hij. „En ik zeg, dat het in je eigen
belang is, om het mij niet moeilijk te maken. Bij een ontijdige poging om te
vluchten of iets dergelijks schiet ik je onmiddellijk neer. Ik geloof echter niet,
-dat je zoo dwaas zult zijn."
Reussing bewoog zijn beenen heen en weer. Langzaam begon het bloed
weer regelmatig te stroomen. Even later was hij weer in staat om te staan.
„Je gaat mij voor," beval Basilius nogmaals, „de trappen af, dan links
de gang in door het achterhuis naar buiten. Op straat laat ik je dan alleen.
Je zult wel een wacht vinden, die zoo vriendelijk is om je handboeien af te
nemen en intusschen ben ik al lang verdwenen."
De hoofdinspecteur keek Basilius aan hij zag de ronde monding van
het kleine wapen op zich gericht. Toen haalde hij de schouders op. Hij vermoed
de eigenlijk, reeds verloren te zijn, maar misschien bood zich onderweg toch
nog een mogelijkheid aan om te vluchten. Dat deze man hem wilde laten
ontkomen, achtte hij totaal uitgesloten. Daarvoor had hij té openlijk in den
loop van dien dag aan collega Braubach verteld, welke plannen hij ten uit
voer wilde brengen.
Hij daalde de trappen af. Basilius volgde hem op een afstand en wel zoo,
dat een persoonlijke aanval van den hoofdinspecteur tótaal nutteloos zou zijn.
De misdadiger hield de revolver in de uitgestrekte hand.
Het huis lag donker en verlaten. Alleen klonk van tijd tot tijd het kraken
van een trede. Hun voetstappen gingen gelijkmatig. Eindelijk hadden zij den
beganen grond bereikt.
„Linksom," sprak Basilius snel. '„Door de achterdeur."
De hoofdinspecteur gehoorzaamde. Hoeveel minuten nog of hoeveel
seconden. Hij zag om en keek in den loop van de revolver, die zijn meedoogen-
looze vijand op hem hield gericht.
Het bloed steeg hem naar het hoofd, het was, of alles om hem heen in
een eindelooze diepte verzonk.
„Basilius. zei. hij, zonder echter verder te gaan. 't Zou toch niets geven.
Zij bereikten het achterhuis. Even later stonden zij buiten in het zand
onder een stellage. Wanneer hij thans vooruitsprong misschien waren drie,
vier sprongen reeds voldoendemaar de kogel zou sneller zijn.
„Reussing," zei Basilius, hij was 'n beetje dichterbij gekomen. „Luister...."
De hoofdinspecteur draaide het hoofd om hij wilde Basilius aanzien.
Dit was precies de houding, die Basilius had gewenscht.
Met een bliksemsnelle beweging hief hij de revolver omhoog, plaatste
haar tegen den slaap van Reussing en drukte tweemaal af. De schoten klonken
onmiddellijk na elkaar. Het geluid daverde langs de leege gebouwen. Toen
werd het weer doodstil. ($i0t volgt.)