No. 50 VRIJDAG MEI 1934 1613 Even keek hij peinzend voor zich uit. Toen antwoordde hij „Wanneer ik weiger hem zijn zin te geven en het komt tusschen ons tot een twistgesprek ja, erger nog en ik moet mij verdedigen ik weet het eerste mijn wapen te gebruiken, dan. Ontsteld greep zij hem bij den arm. Zij viel hem opgewonden in de rede. „Neen Om 's hemelswil, neen, Franz 1 Vergeet niet, dat hij de eerste kan zijn. Het geld is er toch geef het hem. Stuur hem weg onder de ver plichting, dat hij nooit weer terugkomt. Begeef je niet in gevaar 1 Bedenk, dat wij een mededeeling krijgen, waardoor wij in staat zijn Basilius tot zwijgen te dwingen, Franz." „Goed," stemde Farrenkorn toe. Zij stonden wederom voor de villa van Bassenberg. „Maar ik moet nu terug, Lena. De man staat misschien al voor de deur." „Je hebt de deur opengelaten." „Dan staat hij misschien al voor mijn schrijftafel. Ik zal hem in elk geval wel vinden." De nuchtere, koele wijze, waarop Farrenkorn deze mogelijkheden ver onderstelde, veroorzaakte, dat zij hem verwonderd aanzag. „Maak je maar niet bezorgd over mij," zeide hij nog tegen haar, voordat hij ging. In den grond van zijn hart was hij dankbaar, dat Lena hem een wapen had gebracht. Aanvankelijk had hij met eenige onzekerheid het onderhoud met den vreemdeling tegemoet gezien. Maar thans bezat hij de overtuiging in staat te zijn zich zoo noodig afdoende te kunnen verdedigen. Langzaam liep hij terug, voor de tweede maal, in de richting van zijn huis. Het geluid van zijn wandelstok, waarvan de punt regelmatig op het plaveisel neerkwam, klonk luid in de eenzame straat. Ilia Filimon was twee minuten voor hem aangekomen. Zonder moeite had zij het huis gevonden, dat haar door den hoofdinspecteur was aangeduid. Zij verwonderde zich er over, dat deze er nog niet was, maar misschien had hij zich m^t zijn mannen reeds verdekt opgesteld. Zij vond de deur open en ging het huis binnen, liep rechtuit de hal door naar de werkkamer van den advocaat-notaris, aangezien ook van dit vertrek de deur niet gesloten was. Zij stond voor de schrijftafel van doctor Farrenkorn, juist op de plaats, waar de notaris rekende zijn vreemden bezoeker te zullen vinden. Toen zij schreden hoorde naderen wie kwam er aan, Farrenkorn of Basilius zag zij radeloos om zich heen. Basilius mocht haar niet verrassen. Zij wilde integendeel juist hem verrassen Zij vond de eenige schuilplaats, die het vertrek bood, en verborg zich achter de dunne groene gordijnen, die de planken van de groote boeken kast tegen stof moesten beschermen. De gordijnen reikten tot op den grond. Zij vond een plaats, waar zij zich zóó kon verbergen, dat het gordijn aan den buitenkant haar aanwezigheid bijna niet zou verraden. Toeir Farrenkorn in de hal kwam, bemerkte zij aan het geluid, door den wandelstok veroorzaakt, dat het niet Basilius kon zijn, die thans was gearriveerd. Daar zij fn donker stond, was zij door het gordijn volkomen aan het oog onttrokken, terwijl zij daarentegen door de dunne stof bij het licht van de lamp boven de schrijftafel alles duidelijk kon onderscheiden. Zij zag Farrenkorn binnenkomen en peinzend voor zijn schrijftafel blijven staan. Dat moment was eigenlijk een gelegenheid voor haar om te voorschijn te komen. Zij overlegde bij zichzelf, hoe dit het beste kon ge beuren, zonder den ouden heer overmatig te laten schrikken toen er vanuit den tuin wederom voetstappen naderbij kwamen. Door de diepe stilte was het merkbaar, dat de nieuwaangekomene voor de open huisdeur even bleef aarze len, maar toen snel naar binnen ging. In de kamerdeur stond Basilius. Hij kende Farrenkorn nog van den avond, dien hij bij consul Bassenberg had doorgebracht. Farrenkorn herkende ook onmiddellijk Basilius. Vanzelfsprekend was Farrenkorn degene, die ver rassing toonde. „U...." zei hij verbluft. Basilius knikte vriendelijk. „Ik laat mijn zaken niet graag aan anderen over," antwoordde hij, ter wijl hij tegelijkertijd de kamer rondkeek. „Is mevrouw Bassenberg niet ge komen „Neen. Op mijn aanraden is "zij weggebleven. Ik achtte het beter, dat wij de zaak alleen afhandelden. Maar ik moet bekennen, dat ik heusch een beetje verwonderd ben li te zien. Maar wij zullen zien. Is u bereid bijvoorbeeld een verklaring te teekenen, van een dergelijken inhoud, die mevrouw Bassen berg in de toekomst voor mogelijke onaangenaamheden spaart „Natuurlijk niet. Ik denk er niet aan, om mij op zoo'n manier bloot te geven, geachte heer. U vergist zich grondig. Ik ben hier alleen gekomen om van u een zekere som geld in ontvangst te nemen. Daarentegen verplicht ik mij voor een poosje te verdwijnen." „Om bij een passende gelegenheid zeker weer met nieuwe eischen aan te komen 1" Farrenkorn bemerkte, hoe zijn hart onstuimig klopte. Zou er op het laatste oogenblik toch nog een streep door de rekening worden gehaald „Maar zoo gaat het niet," sprak hij, waarbij hij zooveel mogelijk moeite deed om zijn kalmte te bewaren. „Het is niet de bedoeling u zonder eenige tegenprestatie iets te geven." Op dat oogenblik sloeg met veel lawaai de huisdeur dicht. Wie was daar binnengekomen Allen luisterden in angstige spanning, maar daarna bleef het weer doodstil. De deur was waarschijnlijk dichtgeslagen door den wind. Ondanks alles was Basilius toch wantrouwend geworden en speurend ging zijn blik wederom door het vertrek. Een oogenblik bleven zijn oogen gericht op het onschuldig uitziende gordijn van de hooge boekenkast. Een spotlach vloog over zijn gezicht. „Kóm maar te voorschijn, Lena," sprak hij. „Ik heb je al gezien achter dat groene gordijn. Kom maar gerust naar voren." Farrenkorn tastte in den zak van zijn colbert. Basilius, de man die Lena en haar gezin bedreigde, stond thans hier voor hem. Hij was hier binnen gedrongen als een inbreker. Niets, niets zou men hem kunnen verwijten, wanneer hij den moed had. Maar hij voelde, zich tot een dergelijke daad niet te kunnen dwingen. Een mensch, zelfs zóó'n mensch, mocht men niet zonder meer neerschieten. Integendeel, ook in dit geval moest het officieele recht zijn loop hebben, moest ten slotte alles aan de politie worden overgelaten. Een nieuwe indruk drong zich bij hem op. Wat had Basilius gezegd Wat ging hier gebeuren Het groene gordijn van de boekenkast achter hem werd op zij geschoven en een vrouw, die Farrenkorn nog nooit tevoren in zijn leven had gezien, trad te voorschijn. Zij hield een revolver in de uitgestrekte rechterhand en bedreigde hier mede Basilius. Doctor Farrenkorn was niet weinig verbaasd, maar zijn ver bazing moest in het niet verzinken bij de ontsteltenis, die zich van Basilius meester maakte. De bandiet stond voor de schrijftafel en hij moest zich met beide handen aan het mahonie-houten blad vastgrijpen. Zijn oogen werden groot, als be grepen zij niet wat zij zagen. J'ijIlia...." bracht hij ten slotte stamelend uit. „Vervloekte.... altijd jij Ilia's stem klonk iets luider dan gewoonlijk. Dat was ten slotte alles, wat haar opwinding verried. Zij knikte, zonder haar blik van hem af te wenden. „Ik ja 1 Heb ik je destijds in Arad niet gezegd, dat wij elkaar in het leven nog eens zouden ontmoeten? Hier ben ik dan." „Wat wat wil je van mij „Jou „Wat beteekent dat?" Zijn handen hielden nog steeds het mahonie houten blad omklemd. Hij voelde, dat hij dit meisje nooit de baas zou kunnen worden, althans nu nog niet, Uia sloeg geen acht op zijn vraag. „Jóu wil ik jóu zal ik overleveren aan de politie, maar tevoren zal je mij een bekentenis doen." Zij deed een stap naderbij. Den advocaat zag zij nauwelijks aan. Voor haar was hij geen vijand en ook geen vriend het was een toeval, dat hij hierbij tegenwoordig was. Dit ging slechts haar en Basilius aan. Zij had de lippen op elkaar geperst. Toen zij sprak, kwamen de woorden heel langzaam uit haar mond, als wilde zij ze Basilius inhameren. „Basilius," ving zij aan, „wie heeft mijn vader in den dood gedreven?" Hij keek haar aan. Er fonkelde iets onheilspellends in haar oogen. Toen antwoordde hij „Je vader verloor zijn hoofd dat was niet mijn schuld." Zij knikte, als was haar dit voldoende. „Basilius," begon zij nogmaals, wederom met nadruk op ieder woord, „wie doodde mijn moeder Onmiddellijk hief hij afwerend zijn hand op. „Ik nietJe weet, dat het een ongeluk was. Het gaskraantje stond open. „Wie opende 's nachts, toen zij sliep, die gaskraan „Ik niet. Ik heb getuigen, die hebben bewezen, dat ik de woning verliet toen je moeder leefde, en eerst terugkeerde, toen het ongeluk reeds lang was gebeurd." Uia zag hem scherp aan. Zou dit gezicht dan nooit iets kunnen verraden „Je liegt riep zij, hoewel zij 't thans was, die loog. „Jolly heeft bekend, dat jij nog eenmaal in de woning bent teruggekeerd." Hij werd doodsbleek. „Jolly...." stamelde hij. Toen schudde hij echter het hoofd. „Daar heb je niets meer aan. Jolly is dood." „Dat weet ik. Jij hebt hem gedood zonder aarzelen op hem geschoten, toen hij aan het balkon hing, maar dat redt jou toch niet, Basilius. Jolly's bekentenis bezit ik schriftelijk." „Zoo?...." sprak Basilius. Hij boog het hoofd. Haar list was tot op zekere hoogte geslaagd. Hier ging het om het leven. Toen kwam zijn onverzettelijke, misdadige wilskracht weer boven. Hij bleef met gebogen hoofd staan, maar vanachter zijn half gesloten oogleden nam hij het meisje scherp op. Zou die kleine hand, die de revolver omklemde, wel zoo zeker zijn Het is nooit goed een arm zoo lang gestrekt te houden hij overlegde snel met zichzelf. Eén seconde, twee secondentoen zag hij haar aan. „Je weet te veel, jongedame," sprak hij en zijn stem had bijna 'n teede- ren klank. „Je wordt gevaarlijk. Het is beter.Hij sprak niet verder. Met een bliksemsnelle beweging vloog zijn hand in zijn zak en rukte de revolver te voorschijn. Gelijktijdig bukte hij zich, zoodat de schrijftafel hem als dekking kon dienen en vuurde Schoten llia en hij tegelijkertijd Of had één van hen eerder den trekker overgehaald? En wie vuurde het derde schot af? Er waren duidelijk drie schoten te onderscheiden geweest 1 Ilia leunde tegen de boekenkasthet wapen in haar hand rookte. De advocaat stond onbeweeglijk, hij was niet in staat om 'n voet te verzetten. Voor de schrijftafel, op het tapijt, lag Basilius. Hij bewoog zich niet. Vanuit de hal klonk een mannenstem „Schrikt u nietPolitie 1" Tegelijkertijd kwam hoofdinspecteur. Reussing de kamer binnen. On middellijk liep hij op Ilia toe. „Is u gewond, juffrouw Filimon? Heeft hij u toch nog getroffen?" Ilia keerde eenigszins tot de werkelijkheid terug. Zij schudde het hoofd, tot spreken was zij niet in staat. Reussing liet haar los. Doctor Farrenkorn nam haar hierop bij den arm en drukte het wankelende meisje zachtjes in zijn bureaustoel voor de tafel. Zij zagen, hoe de hoofdinspecteur zich over Basilius heenboog. Hij hief het lichaam een weinig op, betastte het en liet de bewe- ginglooze figuur toen weer terugzinken. „Dood," sprak hij kortaf en richtte zich op. Ilia zag de politie-autoriteit aan. Haar lippen beefden en eindelijk slaagde zij erin te spreken: „Ik," sprak zij. „Mijn schot! Ik heb hem neer geschoten 1"

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 13