„Vteemd V Nederlandsch Elftal. Ue adspiranl 1615 Reussing nam haar scherp op. Zij beefde zoo erg, dat zij de revolver, die zij nog steeds in de hand hield, op tafel moest leggen. „Dood...." herhaalde zij, als werd het haar thans eerst duidelijk, wat dit woord te beteekenen had. Hoofdinspecteur Reussing stond op het punt zich om te wenden. Hij wilde naar de deur gaan, aangezien buiten zijn mannen wachtten, maar toen drong het nogmaals tot hem door, aan wie hij tenslotte zijn bevrijding en ook zijn leven had te danken. Hij vermoedde, dat er misschien in het leven van dit meisje moeilijke uren zouden komen, wanneer zij terugdacht aan het feit iemand te hebben gedood. De weinige oogenblikken, door Reussing in haar nabijheid doorgebracht, hadden hem als menschenkenner de vaste overtuiging gegeven, dat deze gedachte lange jaren op haar bestaan zou drukken, zelfs al zou zij met haar nuchtere verstand inzien, zuiver uit zelfverdediging te hebben gehandeld. Hij meende de innerlijke gesteldheid van het meisje vol doende te kennen om te weten, dat zij het bewustzijn, een mensch te hebben gedood onder welke omstandigheden dan ook, niet van zich af zou kunnen zetten. En in zijn dankbaarheid was hij volkomen bereid haar hiervoor te behoeden, dezen last van haar af te nemen, vooral nu hij dien avond haar droevige levensgeschiedenis had vernomen. „U hebt hem niet gedood," sprak hij eenvoudig. „Het was mijri schot. Mijn kogel trof hem in het hoofd." „Maar ik heb toch ook gevuurd...." „Ja zeker, alleen.het toeval kwam Reussing ter hulp. In den muur, op een manshoogte boven den vloer, vertoonde zich een rond gat. Waarschijn lijk had daar vroeger een schilderij of een portret gehangen, dat door doctor Farrenkorn of zijn bediende een andere plaats was gegeven. En nogmaals, het was een toeval dat het oog van den inspecteur hierop viel. Vastbesloten maakte hij van deze ontdekking gebruik. „Hier," zei hij, terwijl hij op de kleine wandbeschadiging wees, „hier is uw kogel in den muur gedrongen." Ilia volgde de richting, die hij aanwees en zag eveneens het gat in den wand. Opgelucht en bevrijd haalde zij adem. Met een diepen zucht merkte zij op „Ik had ook niet graag gehad, dat mijn schot doel had getroffen, mijnheer Reussing, hoewel ik, toén hij bukte, onmiddellijk begreep, wat hij ging doen en dus louter uit Zelfverdediging moest handelen." Reussing knikte begrijpend. „Zoowel ik als mijnheer Farrenkorn hebben alles gezien en wij zouden uw toestand ik bedoel de noodzaak tot zelf verdediging volkomen hebben begrepen, ook wanneer tégen uw wil uw schot noodlottige gevolgen voor hem zou hebben gehad." Farrenkorn knikte zwijgend. Zijn hart klopte heftig. Hij was de geweldige aandoening, die zich door den loop der gebeurtenissen van hem had meester gemaakt, nog steeds niet te boven. Eindelijk slaagde hij erin te antwoorden „Mijnheer de inspecteur, zoowel de?e dame als ik hebben in groot gevaar verkeerd. Tegenover een dergelijk misdadig mensch kan men nooit te voor zichtig zijn en wie weet hoe alles nog zou zijn afgeloopen, wanneer u niet op het juiste oogenblik afdoende had weten op te treden." Reussing schudde het hoofd. „Och," antwoordde hij, „u moet niet ver geten, dat Basilius een man is geweest, die steeds door de politie is gezocht, maar ook steeds, doordat er geen overtuigend bewijs tegen hem kon worden aangevoerd, zelfs voor zijn ergste misdaden ongestraft bleef rondloopen. Thans ben ik verplicht geweest om u beiden voor het ergste te behoeden en hem neer te schieten. Dergelijke dingen zijn onaangenaam. Het zou misschien beter zijn geweest, wanneer hij voor de rechtbank had kunnen worden gevoerd. Laten wij echter niet vergeten, dat hij op het punt stond een nieuwen moord te bedrijven en misschien is het dus beter zoo. Dit is tenslotte alles, wat hiervan nog te zeggen valt." Het scheen zijn bedoeling, met deze laatste woorden een einde te maken aan het onderhoud. Hij ging naar buiten, riep een paar woorden en onmiddel lijk daarop traden enkele politie-agenten binnen. Zij groetten kortaf, hieven den doode op en droegen hem naar buiten. Farrenkorn zag hen na. Het is uit, dacht hij nooit zal Basilius meer door deze deur binnenkomen. Lena is gered 1 Toen moest hij gaan zitten het hart. Maar nauwelijks had hoofdinspecteur Reussing met Ilia het huis verlaten, of hij begaf zich naar de telefoon en belde Lena Bassenberg op. In de grootste onrust had deze op zijn bericht zitten wachten. „Ja," riep zij. „Spreek, snel, hoe is het afgeloopen, Franz „Met den dood, Lena," antwoordde hij. „Basilius is door een politie beambte neergeschoten. Eén oogenblik was het doodstiltoen vernam Farrenkorn hoe de hoorn aan de andere zijde van de lijn kletterend op een tafel viel. Lena Bassenberg was doodsbleek in een stoei gezonken. Zij was niet buiten kennis, maar bevond zich in dien eigenaardigen toestand, die het midden houdt tusschen bewustzijn en bewusteloosheid. Farrenkorn haastte zich naar het huis van Bassenberg. Reeds den volgenden morgen vroeg vond de schouwing van het lijk van Basilius plaats. De dokter had de zaak van weinig belang geacht en was met een zware sigaar binnengekomen. Hij legde deze echter onmiddellijk opzij, toen hij bemerkte, dat de dood slechts enkele uren geleden was ingetreden- Hoofdinspecteur Reussing stond niet ver van hem af. De dokter wenkte hem met de bedoeling, dat hij naderbij moest komen, maar Reussing beduidde daarentegen, dat hij het zoo maar moest zeggen. „Een schot door het hoofd, Reussing, niet direct doodelijk. De kogel ketste af op het jukbeen." Toen boog hij zich wederom over het slachtoffer. „Ahavervolgde hij na een korte stilte. „Hier hebben wij de doods oorzaak. Hier is nog een schotwond. Heb je tweemaal geschoten De hoofdinspecteur knikte instemmend, maar daar de dokter deze be weging niet zag, voegde Reussing, als gold het de gewoonste zaak ter wereld, er nog aan toe „Ja, er waren twee schoten noodig." De dokter ging weer staan. „Klaar," sprak hij tot zijn assistent. „Dat is ongetwijfeld een gevaarlijk zaakje geweest," vervolgde hij even later. „Dat tweede schot was scherp genomen." Reussing boog een weinig het hoofd. Hij wilde niet openlijk op de woor den van den dokter antwoorden. Zijn gedachten gingen naar Ilia en nóg eens nam hij het besluit het meisje zou nooit de ware toedracht van de zaak ver nemen. De doode werd spoedig daarop voor begrafenis vrijgegeven. Daarmede was de zaak afgedaan. De berichten in de pers over het voorval waren slechts kort. Men had slechts zeer spaarzaam inlichtingen verstrekt. Onder het stads nieuws vond men het bericht, dat een inbreker op heeterdaad was betrapt, zich had verzet en daarbij door een politiebeambte was neergeschoten. Daar de straat, waarin dit was gebeurd, niet werd genoemd, werd er geen opzien veroorzaakt. Den volgenden dag bevonden zich in den spijswagen van den D-trein naar München twee paren, die elkaar niet kenden en wier lot desondanks zeer na met elkaar verbonden was geweest. Lena Bassenberg had haar man weten over te halen met haar een paar dagen op reis te gaan. Dat zij naar Beieren reisden, was louter toeval. De con sul wilde deze gelegenheid tevens benutten om in het Zuiden een zakelijke aangelegenheid te regelen. Lena Bassenberg zou het in deze dagen in Hamburg niet uit hebben kunnen houden. Weliswaar was een zware last van haar af gewenteld, maar het viel haar toch nog eenigszins moeilijk om weer vrij adem te halen. Wanneer zij terugkwam, zou alles voorbij zijn en het verleden nooit meer van zich doen spreken. Zij nam het jonge paar op, dat tegenover hen zat. Het trof haar hoe ernstig de jonge menschen waren. Toen bemerkte zij plotseling, dat zij ver stolen een teederen handdruk met elkaar wisselden, waarbij een gelukkige glimlach om den mond van het meisje speelde. „Uia," zei de jongeman, „nu alles uit de wereld is, mag ik je misschien wel vragen.en hij sprak de rest van zijn zin zoo dicht bij het oor van het meisje, dat Lena de woorden niet meer kon verstaan. Maar zij zag heel duidelijk, hoe de lach om den mond van het meisje diep en stralend werd, als had zij zoo juist iets vernomen, dat haar tot het gelukkig ste wezen ter wereld maakte. Het viel haar niet moeilijk te vermoeden, welke woorden tusschen deze jonge menschen waren gewisseld en onder invloed hiervan lachte ook zij. Er was nog zooveel geluk op de wereld een ieder zou daarvan zijn deel krijgen. Ook zij. En ze leunde tegen haar man aan, die even verbaasd opkeek en haar toen vriendelijk lachend toeknikte. EINDE. ONZE NIEUWE ROMAN welke in 't volgend nummer begint te loopen, draagt tot titel Het is een vroolijk verhaal vol geestige verwikkelingen van de hand van de bekende Engelsche schrijfster Alice D u e r Miller. Onze lezers zullen van week tot week de roman tische geschiedenis met genoegen volgen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 15