BLANK! LEUG J| S DOOR XI VIOLET QUIRK 1620 VRIJDAG 11 MEI 1934 No. 50 En wat heb je aan vandaag vroeg Harry Pender, neerziende op zijn vrouw, alsof hij haar werkelijk zag, en met een teeder glim lachje om zijn blinde, bruine oogen „Blauw," zei ze zonder aarzeling. „Hm," zei hij goedkeurend. „Ik vond blauw je altijd 't beste staan. Daar komt je haar zoo mooi mee uit. Ten minste, als 't de juiste tint is." „Dat is 't, liefste, 't Is dat matte, teere blauw. Zoo had ik drie jurken op onze huwelijksreis. Weet je 't nog „Natuurlijk weet ik 't nog En waar zit je van daag weer aan te tooveren Je komt haast niet bij die naaimachine vandaan. Wat maak je nu weer „Ondergoed," zei ze schuldig. „Daar heb je toch al stapels van „Dat heb ik ook. Maar de mode verandert zoo gauw. En je wilt zelf niet, dat ik achterblijf „Natuurlijk niet. Ik wil je zoo mooi mogelijk zien, als ik me je voorstel. Dat mis ik 't meeste" hij strekte de hand naar haar uit en vond tastend haar schouder „dat ik jou niet zie. De rest „Laten we maar wat gaan wandelen." viel ze hem opgewekt in de rede. „Kun je je losrukken van je naaiwerk?" „Een uurtje wel. Een oogenblikje, even andere schoenen aantrekken." „Wat trek je nu aan „Grijs suède maar weer. Ik ben direct terug. Ik zal je hoed en je stok meebrengen." Toen zij de kamer weer binnenkwam zei ze kinderlijk, zich om en om draaiend als om zich te vertoonen „Zoo Je hebt een vrouwtje om trotsch op te zijn. Chic van top tot teen. Wat een geluk, dat grootmoeder me dat geld vermaakt heeft I Ik ben zoo weelderig. „Ik zou me doodkniezen, als ik dacht, dat je gewóón gekleed was, om niet te spreken van sjofel. Je bent zoo mooiHij zweeg, moest even slikken. „En nu moet ik weer met je door de straten wandelen, en alle mannen kunnen je bekijken, behalve ik." Ofi ïcii dooï Jtedeüand. De boog in de Wattstraat te Amersfoort. „Schat, stil toch I" riep zij, scherp van smart. „Wat heb je toch vandaag?" „Ik weet 't niet." Hij omvatte haar en liet zijn wang rusten tegen haar hoofd. ,,lk heb toch niet erg gemopperd, wel Maar ik voel 't vandaag zoo erg. Ik wil zien Kleuren En den vorm van de dingen En jou I" „Toe nu," smeekte zij, bevend. „Je leeft nog, daar ben ik dankbaar voor. Ben ik geen goede plaatsvervangster voor je oogen Beschrijf ik alles niet goed Is 't me ooit te veel „Nee, nee, aan jou ligt 't niet. Je verwent me. Wat heb je met je vriendinnen uitgevoerd?" „Ik heb geen tijd meer voor ze." „Maar je moet „Ik heb jou toch „En ik geloof nooit, dat al dat naaien goed voor je is. Je zit eeuwig aan die machine, of in de keuken, als we niet uit zijn." „Kook ik niet goed?" „Ja, we eten verschrikkelijk weelderig." „De dokter heeft in 't begin gezegd, dat je goed eten moest hebben en veel frissche lucht. En dat heb je." „Ik dacht, dat we heelemaal in de misère zaten, toen mijn.... toen 't gebeurde. Maar we wonen goed, we eten goed en we gaan goed gekleed. Dat had van mijn pensioen niet gekund. Dat hebben we aan grootmoeder te danken." „Ja, precies. Ga je mee De zon schijnt." ,,'t Is maar de vraag, hoe we haar weg moeten krijgen," zei Robert Pender. „Ik wil wedden dat ze niet gaat," zei zijn vrouw. „Ze moet! Die jonge kerel is een buitengewoon knappe oogarts. En hij wil 't graag probeeren met Harry. Maar hij weet 't niet zeker, 't Is een kans, meer niet." „Ja.... 't zou vreeselijk zijn, als we haar eerst hoop gaven, en 't mislukte...." „Dan hield ze 't niet. Ze werd gek." „Is 't niet verschrikkelijk, zooals ze voor hem slaaft Hadden we maar eerder ge weten, hoe ze er vóór zaten." „Ze had toch geen hulp aange nomen." „Ze ziet er zoo vreeselijk uit. Mager en zenuwachtig. En als ze zich nog maar goed kon kleeden. Die ver schrikkelijke kleeren I" „En wat is er met 'r haar gebeurd „Dat krijg je dikwijls van veel zorg." ,,'t ls zoo dof en piekerig." ,,'t Arme kind I" „Ik begrijp eigenlijk niet, waarom ze zoo krap moeten zitten. Ze kunnen toch „Ja, ten eerste wou ze een heel huis hebben, omdat hij geen vreemden en geen lawaai in huis kan velen. Hij wordt zoo verschrikkelijk gevoelig. En dan moet je zien, hoe ze hem te eten geeft." „Ze zal met dat naaien ook niet veel verdienen." „Natuurlijk niet. Ze heeft 't niet geleerd." „Ze zat met meters en meters katoen om zich heen, toen ik er was." „Ja, ze stikt zoomen." „En je had eens moeten hooren, hoe koel ze sprak, toen ze me vroeg, of ik niet met Harry over dat naai werk wou spreken en toen ze me de geschiedenis van die erfenis ver telde." „Tegen mij deed ze ook zoo koel." „Gek hè?" „Ze trekt zich van niemand wat aan. Alleen Harry." „Ik heb Harry even alleen ge sproken, toen zij thee was zetten." „Hoe dacht hij er over?" „Hij wou dolgraag, 't Was ontzettend." Robert kuchte even. „Hij vindt ook, dat Mercy 't niet weten moet." „Maar hoe wil je hem wegkrijgen „Ik zal vragen, of Tom hem uitnoodigt in zijn zomerhuisje." „Dan wil ze mee." „Er is geen ruimte voor twee." „Dan Iaat ze hem niet gaan I" „Jawel, want Harry zegt natuurlijk, dat hij dol graag wil. Da's de tactiek. Ze kan hem niet teleur stellen." Hij had gelijk. Het protest van Mercy stierf op haar lippen, toen zij de opgetogen uitroepen van haar man hoorde. „Maar kun je 't wel alleen stellen „O ja, best." „Je bent zoo aan me gewend „Tom is een goeie kerel. Hij ontdekt gauw ge noeg, hoe ik 't graag heb." Zij glimlachte droevig, in pijnlijk medelijden. „Ik breng je natuurlijk weg." „Da's heelemaal niet noodig. Robert haalt me met een auto hier van huis af, en hij brengt me tot vlak voor het huisje van Tom." Maar toen Robert Harry kwam halen, zag hij tot zijn schrik, dat Mercy gekleed was om uit te gaan. „Mijn zuster heeft influenza," kwam tot zijn opluchting de uitleg. „Ze heeft geen meid, dus ik moet er absoluut heen, nu 't toch kan." Zij zweeg, met een betrokken gezicht. „Je je zu|t goed op Harry passen, hè Ik weet wel, dat ik 't je al tien maal gevraagd heb, maar er zijn dingen, die je misschien niet begrijpt. Als hij uit den auto stapt. „Laat maar aan mij over," zei Robert hartelijk. „Ik zal zorgen, dat alles goed gaat. Ben je gerust „Ja." Zij lachte even en keek toen naar Harry. Robert ging een deur dichtdoen, die al dicht was, en Mercy omhelsde haar man. „Dag hoor Amuseer je maar." „Daar zal ik wel voor zorgen." „Ik kom terug, zoodra Molly beter is, dan wacht ik je hier op." „In 't rood?" „In 't rood," zei ze, met een teeder glimlachje om zijn oude grapje. „Roode japon „Roode wangen

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 20