No. 51 VRIJDAG 18 MEI 1934 1647 voerde naar de achterkamer. Toen zij alleen waren, vervolgde zij op zeer stelligen toon tot Crane „Mijn beste Burton, géén van die menschen zal je bevallen behalve de butler, die me heel bekwaam lijkt. Maar dat vrouwvolk ze kunnen van alles geweest zijn. Merkte je niet, dat hun nagels gemanicuurd waren Crane kwam niet zoo makkelijk uit zijn woorden, 't Feit was hem niet ontgaan, ten minste voor zoover het één van die jongedames betrof. „Eh eh manicuren keukenmeisjes zich dan niet altijd Het schijnt mij geen kwaad idee." Reed, die zich weer bij hen voegde, ving de laatste woorden op. „O juist," zei hij, „u sprak over de nagels van de bedienden." Mevrouw Falkener zag hem streng aan. „Ik gaf mijnheer Crane den goeden raad, behalve den butler geen van hen te huren." „Inderdaad, hoe interessant," zei Reed. „Uw oordeel in deze zaken is zeer waardevol, maar ik ben bang, dat het u niet voldoende duidelijk is, hoe moeilijk men in deze streken aan personeel kan komen. Wanneer u dit personeel niet aanneemt, dan zou ik werkelijk niet in staat zijn „Daar kan ik wel voor zorgen. Ik kan een telegram sturen naar mijn eigen informatie-bureau te New York en tegen morgenavond heeft u hier drie heel geschikte menschen." Een enkel oogenblik keek Reed benauwd, dan ging hij voort „Daar twijfel ik geen oogenblik aan, mevrouw. Maar wat ik u wilde zeggen is dit, dat ik het niet op mij zou kunnen nemen Huize Revelly aan een staf van onbekend personeel uit het Noorden toe te vertrouwen. Ziet u eens, deze twee meisjes hebben hun practische opleiding gehad in de huis houding van mevrouw Crosslett-Billington, een oude vriendin van de Revel- ly's, en de familie weet, dat zij voor alles zullen zorgen zooals zij dat ge woon zijn „Natuurlijk, natuurlijk, dat spreekt vanzelf," viel Crane in. „Ik ben 't allemaal volkomen met u eens. Ik voel er wel voor, om dit volkje een kans te geven. Ik begrijp, mevrouw Falkener, dat ik van dit soort dingen niet zooveel verstand heb als u, maar het is voor niet meer dan een paar weken, en wat die nagels betreft „O, dat kan ik u wel uitleggen," riep Reed. „Ja, dat had ik zoojuist al hooren te zeggen. Dat is nu zoo'n stokpaardje van mijnheer Billington. Hij is er op gesteld, dat alle bedienden van het huis zich laten manicuren, vooral die aan tafel bedienen of die iets met het eten te maken hebben." Mevrouw Falkener kneep haar lippen samen, tot ze nog slechts een smalle lijn in haar gezicht vormden. „Poeh," zei ze weer, en zonder meer draaide zij zich om en ruischte het kantoor uit. Alleen achtergebleven, stonden de mannen daar zonder een woord te Een pan de tusschen steile wan den gelegen Zuid-Afrikaansche diamantmijnen in de omgeping pan Pretoriain deze mijn werd indertijd de beroemde Callinan- diamant geponden. zeggen of eikaar ook maar aan te zien, en ten laatste was het Crane die vriende lijk opmerkte „Ja, kijk eens hier, ze zijn wel wat vreemd in sommige opzichten „Ik geef u mijn woord, dat u geen vergissing begaat met ze allemaal te nemen behalve misschien den jongen, maar dien kunt u wel de baas, daar twijfel ik geen oogenblik aan. Wat dat keukenmeisje betreft, die zal u nog verrassingen bezorgen. Zij is in den verren omtrek beroemd om haar kook kunst." Een minuut later was het contract naar behooren geteekend. Toen de wagen eenmaal op weg was naar Washington, schonk mevrouw Falkener het gezelschap achter in den auto het genoegen, naar haar indrukken te mogen luisteren. Daar was haar dochter, een stevig gebouwd meisje met donkere oogen, die zich verbeeldde zich grondig uit mama's heerschappij te hebben" losgewerkt, omdat zij voor zichzelf een ander terrein van belang stelling en bezigheid had gekozen. Zij hield van alle soorten openlucht-sport, vooral van de jacht, en was er even flink en knap in als haar moeder in haar huishoudelijke zaken. Beiden respecteerden elkanders bekwaamheden en zij hadden er geen moeite mee prettig samen te leven. De heer achterin heette Solon Tucker Crane's advocaat, meer door overerving dan door vrije keus. Hij was een lange, kaarsrechte man met een smal hoofd en dien typischen, tegelijk harden en verfijnden mond, dien men zoo vaak bij deze mannen der wet aantreft. Hij bezat een helderen geest, was gereserveerd in zijn optreden en hij leefde in de voortdurende veronderstelling, dat ieder menschelijk wezen, hijzelf uitgezonderd, zich als een dwaas aanstelde. Hij had echter een onbegrensden eerbied voor mevrouw Falkener's opinies over ieder onderwerp, behalve natuurlijk de wet, waarin hij zichzelf voor den eenigen deskundige hield en hij geloofde onder andere dat niets zijn verant woordelijkheid ten opzichte van den heer Crane zoo aanmerkelijk zou ver lichten als diens huwelijk met mevrouw Falkener's dochter, een denkbeeld, waarmee mevrouw Falkener het roerend eens was. „Je moet het er op aanleggen, Solon, dat je bij hem blijft," fluisterde zij nu in 't vrij groote oor van dit heer, „wanneer hij, zooals ik vrees, werkelijk dit huis neemt. Je hebt nog nooit van je leven zoo'n stelletje personeel gezien den butler uitgezonderd. Denk je ook niet, dat het misschien wel een complot of een oplichterij of zoo iets zou kunnen zijn Dat keukenmeisje wel, mijn beste Solon, een Venus in het klein, een schilderij van een meisje, met gemanicuurde nagels 1 Vanaf het eerste oogenblik stond hij er op, haar te huren, 't Lijkt mij een onveilig zaakje. Een vrijgezel met Burton's inkomen 1 Je moet mij helpen, Solon. Ik geloof beslist," voegde zij er aan toe, „dat wij beter allebei bij hem konden blijven. De arme jongen, hij heeft er geen begrip van, hoe voor zichzelf te zorgen „Hij kan verbazend koppig zijn," zei de advocaat. „Maar ik geloof, dat u de gevaren overdrijft. U bent alleen gewend aan het allerbeste soort Engel- sche bedienden. Iets er- gers dan onbekwaam zuilen zij waarschijnlijk wel niet zijn." „Wacht maar, tot je het keukenmeisje gezien hebt," antwoordde me vrouw Falkener somber. Tucker keek weg over het land, waar de avond begon te vallen. „Lieve hemel," dacht hij, „wat een berg kan ze toch van zoo'n molshoopje maken 1 Wat overdrijven de menschen toch de fijnere koppen uitgezon derd." Tucker geloofde, dat alle „fijnere koppen" ju risten waren. II. Den volgenden Maan dag, laat in den namiddag, bevond Huize Revelly zich in afwachting van den tijdeiijken meester. Jachtpaarden, pony's, 'n paar kleine rijtuigjes, een extra-auto, dat alles was al aangekomen, nog niet te spreken over rijknech ten en staljongens en den geweldigen stalbaas. En er was een rumoer en beweging rond de stallen als daar zeker in geen vijfenzeventig jaar ge hoord was. Wordt vervolgd).

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 13