DE SCHAT IN ZUID-AMERIKA door José Estremera. 1652 VRIJDAG 18 MEI 1934 No. 51 t- Toen Damión zijn medische studies had beëin digd, schreef hem zijn vader „Vestig je nu bij ons in het dorp. Je zult er wel niet rijk worden, doch je inkomsten zullen je in ieder geval een behoorlijken welstand verzekeren." Doch Daniión had andere en betere aspiraties. Hij had geen lust, zich voor zijn leven in dat gat te begraven Sinds lang had hij de overtuiging dat hij tot groote dingen was geroepen. Maar daar toe moest hij in Madrid blijven. Het doktersvak beviel hem maar matig, want het leek hem zeer moeilijk, in korten tijd een ver maard geneesheer te worden. Dan moest hij dagen én nachten doorbrengen in klinieken en zieken huizen, voortdurend getuige zijn van allerlei menschelijk leed en ellende. En voor zóó iets banaals was hij niet geboren. Zijn doel lag hooger, veel hooger Damian, die geen sukkel was, had veel kunst gevoel. Hij schilderde zelfs en zijn vrienden ver klaarden eenparig dat „er wat in zat" zij voor zegden hem een schitterende toekomst. Zoo verliepen enkele jaren, zonder dat de dokter kunstschilder zich ook maar eenige bekendheid had kunnen verwerven, totdat, ten slotte, zijn vader het jaargeld inhield, in de veronderstelling dat hij op die wijze zijn zoon zou kunnen verplich ten, Madrid te verlaten en naar huis te komen. Doch Damién geloofde nog immer in zijn toekom- stigen rijkdom, dien hij stellig niet zou vinden in zijn geboortedorp. Toen hij zich dus van alle inkomsten zag be roofd, begon hij wandbordjes te schilderen, die hij verkocht aan enkele magazijnen van de stad. Dat werk leverde weliswaar niet veel geld op, doch het kostte weinig tijd en hij verdiende ten minste genoeg, om heel bescheiden te kunnen leven, in afwachting van den grooten dag. Doch de fortuin deed zich zeer lang wachten. Damian's inkomsten verminderden meer en meer en ten slotte maakte een groote neerslachtigheid zich van hem meester. Hij vervloekte de maat schappij, die zijn kunst niet waardeerde, hij schold op alles en allen. Doch Madrid verlaten, dat nooit. Op zekeren avond besteeg hij, droeviger dan ooit, de honderdvijftig treden van de uitgesleten trap, die naar zijn zolderkamertje voerde. Uitge put van vermoeienis begaf hij zich aanstonds te bed, doch hij kon den slaap niet vatten. Vervuld van tallooze sombere gedachten, lag hij urenlang bewegingloos, starend naar het vale venstertje vóór hem. Eensklaps echter werd zijn aandacht getrokken door een klagende stem, aan de andere zijde van den muur. „Waarschijnlijk net zoo'n ongeluk als ik," dacht Damian. Hij luisterde nogmaals oplettend en toen hij duidelijk hoorde, dat iemand om hulp riep, stond hij op, betrad den donkeren zolder en zocht op den tast de deur van het vertrekje naast het zijne. Hij trad daar binnen en bij het zwakke maanlicht, bespeurde hij op den grond, naast het omgewoelde bed, een vermagerenden ouden man, die vergeefs trachtte zich op te richten. „Ach!" kreunde de ongelukkige. „Help mij opstaan, als 't belieft Damian boog zich over den man, tilde hem op en legde hem in het vunze bed, hem toedekkend met de dekens. „Dank u Dank u U heeft een waar werk van barmhartigheid verricht. Ach, ik ben ziek, dood ziek en heb waarschijnlijk niet lang meer te leven. Ik was uit mijn bed gevallen en zou hier wie weet hoe lang hulpeloos op den vloer hebben gelegen, indien u niet was gekomen.... Maar wat zal ik u vervelen met al mijn gejammer Gaat u nu terug naar uw eigen kamer en wees overtuigd van mijn groote dankbaarheid." „Ik kan u toch niet zóó aan uw lot overlaten zeide Damión. „U bent veel te ziek en heeft drin gend hulp noodig. Zal ik misschien één uwer bloedverwanten waarschuwen „Dat is onmogelijk I Ofschoon ik veel familie leden heb, ben ik toch geheel alleen op de wereld, want niemand wil zich met mij bemoeien. U zult hun tevergeefs om hulp vragen. Gaat u nu maar heen U heeft gedaan wat u kon. Nogmaals, har telijk dank Op het hardnekkig aandringen van den zieke ging Damian eindelijk heen, doch niet zonder de toezegging, dat hij terug zou komen. En zóó gelukte het hem na enkele dagen op vertrouwelijker voet te geraken met zijn zieken buurman en diens sympathieën en aanhankelijkheid te winnen. „Goede vriend," zei hem de uitgeputte man op zekeren dag. „U bent dokter en u weet zoo goed als ik, dat mijn leven ten einde loopt. U heeft mij goed behandeld, beter, duizendmaal beter dan mijn eigen dochter.... Ik zal u al mijn vertrouwen schenken lk ben niet degene die ik schijn te zijn. Ik moest thans president zijn van Ecuador, doch belaagd en verraden door allerlei politieke vijanden, heb ik de wijk moeten nemen naar EuropaIk beschik over een aanzienlijk kapitaal, waarvan ik het allergrootste gedeelte, bij het verlaten van het land, aan den grond moest toevertrouwen, om confiscatie te voorkomen. Als ik dood ben, zal niemand ooit iets van het bestaan van dat geld weten en niemand ook zal het bezitten, als u het niet van mij aanneemt." Bij het aanhooren van deze verbluffende mede- deelingen meende Damian, dat hij droomde. „Doch u sprak mij zooeven van uw dochter $fl ïdS dQQi Jttdaxland. De oude toren van Winterswijk ligt tusschen groen en bloesem gedokt

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 18