'De Jltan, die e* %eke\
B
DOOR R. HARDINGE
1684
VRIJDAG 25 MEI 1934
■No. 52
(9fi Wio (toot Jledeüand. De dagelijksche vergadering in het park (Utrecht).
ra»
en dus, ziet u, meneer, als u het kan
schikken met het werk hier, zou ik u willen vragen,
of het.Quinn slikte, wriemelde aan zijn boord,
slikte weer en liet verder alle inleiding weg. „Vol
gende week ga ik weg."
De chef viel bijna door zijn stoel van verbazing.
Het was een hooge uitzondering als Quinn naar het
kamertje van den chef kwam, en wanneer hij er kwam,
was 't nooit op eigen initiatief, maar altijd om te
hooren dat hij een portie extra-werk moest op
knappen voor een collega, die ziek was geworden,
of dat hij na zessen op kantoor moest blijven om
een lastig administratie-karweitje op te lossen.
Uit zich zelf was Quinn maar één keer in het glazen
hokje van den chef geweest toen hij een dag vrij
moest vragen om zijn eenigen broer te begraven.
Voor de rest zat hij den heelen dag achter zijn
bureau, werkte gestadig en regelmatig, zonder zich
ooit te laten afleiden, ook niet als de chef op vacan-
tie was. Hij werkte voor de firma sinds jaren, en
hij wist zelf niet beter of het hoorde zoo hij kwam
iederen morgen vijf minuten vóór half negen, dag
in dag uit, jaar in jaar uit, zonder te veranderen,
zonder zelfs schijnbaar ouder te worden want
Quinn was een van die menschen, die altijd oude
menschen zijn, die op twintigjarigen leeftijd bejaard
lijken en niet meer veranderen. Het leven had hem
niet overdadig begunstigd hij meende dankbaar
te moeten zijn voor zijn betrekking en zijn salaris,
dat tegen veel gemis opwoog liefde en licht had hij
bijna niet gekend, en hij zwierf door de wereld met
een gelaten uitdrukking op zijn gezicht en een licht
gebogen rug, een rug als een vraagteeken, zooals
onnadenkende collega's soms spotten. Misschien
was die uitdrukking wel juist, want Quinn's ge-
heele leven scheen een vraag tot de wereld te zijn,
die hem zoo weinig te bieden had.
Daar stond tegenover, dat Quinn dikwijls be
wijzen gaf van een goed verstand en een scherp
inzicht, die hem verder hadden moeten brengen
dan zijn nederige betrekkingdoch hoe komt men
vooruit als men nooit eens 'n klein kansje krijgt,
en vooral, als men te bescheiden is om brutaal
de medemenschen te wijzen op zijn eigen schitte
rende gaven en talenten.
Niettemin dacht de chef aanvankelijk, dat Quinn
er in geslaagd was, een betere betrekking te vinden,
hetgeen hij jammer vond want het zou moeilijk
zijn voor hetzelfde salaris een plaatsvervanger
te vinden, die even kundig, even betrouwbaar en
even geduldig was als Quinn.
„Je maakt rare grapjes," bromde hij tegen het
tengere, gebogen ventje, dat met wriemelende
vingers voor zijn bureau stond. „Wat beteekent
dat Ben je niet tevreden Als er wat aan man
keert, zeg het dan we kunnen toch altijd zien,
of er iets aan te doen is."
„Dat is het niet," antwoordde Quinn. „Ik ben
niet uit op hooger salaris. Ik ga weg, gewoon weg
ik kom hier niet meer op kantoor. Ik heb 't niet
meer noodig, want binnenkort heb ik geld genoeg.
Ik ga den hoofdprijs in de Sweepstake winnen
over drie weken valt de uitslag."
„Ik zal een dokter waarschuwen. Hoe kom je
aan dien nonsens Ik heb zelf twee lootjes in die
Sweepstake, en ik ben nogal gelukkig, maar ik
weet toch heusch niet of ik wat winnen zal. Hoe
kom je aan die wetenschap Geen mensch weet
immers waar de prijzen zullen vallen over drie
weken."
„Ik weet 't wel," zei Quinn zenuwachtig. „Ik
weet 't absoluut zeker. Voor we drie weken verder
zijn, ben ik rijk. De hoofdprijs is...."
„Ik zou maar weer aan mijn werk gaan," ant
woordde de chef op een toon, die gemoedelijk be
doelde te zijn. „Of anders naar huis je hebt een
dokter noodig en rust."
„Dat is 't niet." Quinn slikte nog eens en keek,
of hij stoutmoedig geworden was. „Ik ben niet
ziek, meneer, ik kom alleen m'n betrekking op
zeggen dat kan ik met één week doen, staat in
het contract. Maar die ééne week wil ik niet
blijven ik heb hier 'n week salaris, voor de firma,
dan kan ik morgen dadelijk gaan. Ik wil geen dag
langer blijven."
Hij legde een kleine enveloppe, waarin geld
rinkelde, op het bureau van den chef. Hij keek
zachtmoedig en deed bescheiden, maar er was toch
iets triomfantelijks in zijn houding. Hij genoot
intens van dit oogenblik, dat lange jaren van ge
willige slavernij goedmaakte. Hij was niet langer
bang voor den breeden chef achter het bureau,
die geen kwaadaardige tyran was, maar die thuis
de absolute heerschappij van zijn vrouw duldde
en daarvoor op kantoor een kleine genoegdoening
zocht. Voor Quinn was hij altijd heer en meester