No. 52 VRIJDAG 25 MEI 1934 1685
üfi ui* dooi Jtcdeiland.
loopen, probeerde het bed en beldemet een
stralend gezicht ontving hij het kamermeisje en
vroeg haar, een kleermaker te bestellen, direct,
en een eerste-klas-adres. De kleermaker kwam en
nam glunderend verschillende bestellingen op
Quinn liet zich de maat nemen en bekeek de stalen
met een vreugde en opgetogenheid, welke kleer
makers anders alleen van jeugdige klanten zien.
Het spreekt vanzelf, dat Quinn niet onbekend
bleefdaarvoor zorgden de kamermeisjes, de lift-
jongens en de kleermaker, en iedereen, van wien
hij iets kocht en aan wien hij vertelde, dat hij gauw
rijk zou zijn. Toen kwamen de kranten Quinn,
in zijn nieuwe kleeren en een tevreden gezicht,
vertelde alles, vriendelijk en uitvoerig, en de
journalisten keken eerst wat ongeloovig, maar het
was mooie copie en ze maakten lange verhalen van
Quinn's vast geloof aan zijn lootje en zijn zes
bezoeken aan helderzienden, die alle zes verzekerd
hadden, dat hij heel gauw heel rijk zou zijn. JJij
werd bekend in de geheele stad, iedereen kende
zijn portret, iedereen wist dat hij zijn spaarpot
had opgemaakt in afwachting van een hoogen prijs
hij werd bijna een spreekwoord.
Natuurlijk kwamen er parasieten, mannen en
vrouwen. Quinn bleef vriendelijk tegen de mannen,
die hem klaarblijkelijk wilden bedriegen, maar zij
ontdekten gauw genoeg, dat hij niet zoo onnoozel
was om op hun mooie voorstellen in te gaan. De
vrouwen hadden even weinig succes hij keek ze
zelfs niet aan. Behalve één hij zag haar ééns in
de hal van zijn hotel, waar zij heen was gegaan uit
nieuwsgierigheid. Zij deed geen moeite om kennis
met hem te maken, maar Quinn sprak haar aan,
omdat hij iets in haar gezicht en haar oogen zag,
dat hem vertelde, dat zij anders was dan de ande
ren. Haar mond was geverfd en zij deed hard en
stug, maar Quinn voelde, dat het leven haar on
gelukkig had gemaakt en daarin had hij gelijk.
Moira bleef bits tegenover zijn onvriendelijkheid,
maar ten slotte moest zij het opgeven tegen zijn
gelijkmoedige zachtheid. „Je houdt jezelf voor den
gek," zei ze „je wint toch niet, en dan heb je al je
centen er doorgelapt. Zie maar gauw weer 'n baan
tje te krijgen."
„Niet noodig," antwoordde Quinn „ik krijg
immers den hoofdprijs. Honderdduizend gulden
tjes. Is dat niet genoeg om van te leven Zelfs
met z'n tweeën."
Maar daar ging Moira niet op in. „Klets niet,"
zei ze, en hij zag haar niet meer terug.
Maar in spanning zag zij uit naar den dag der
trekking. Het leven had haar verstandig genoeg
gemaakt om in te zien, dat zij meer om Quinn
gaf dan zij wilde weten hij was misschien vijf
endertig en hij zag er uit als een vijftiger, hij was
een onnoozele hals, hij had zich altijd laten weg
duwen, een sukkel, geen flinke kerel, waarnaar
zij vroeger verlangd had maar het hielp niet.
Quinn's vriendelijkheid en zachtmoedigheid had
den haar ontroerd, zij dacht onophoudelijk aan
hem en werd bang voor zijn toekomst. „Waarom
vroeg zij zichzelf „er zijn er duizenden, die honger
lijden, één meer of minder...." Maar dat hielp
ook niet Quinn liet haar niet onverschillig.
De dag van de trekking kwam angstig onder
zocht zij de lijsten der winnaars, zonder Quinn's
naam te vinden. Tegelijk ging zij naar het hotel,
maar hij was vertrokken en niemand wist zijn
adres. Treurig ging zij terug.
Bij de halte, waar hij haar dikwijls op den bus
had zien stappen, wachtte Quinn op haar. „Je
bent zeker naar het hotel geweest vroeg hij,
en hij glimlachte gelukkig. „Had je een boodschap
voor me
„Zie je wel, dat ik gelijk had," zei ze bits, om
haar vreugde over het weerzien te verbergen.
„Wat moet jé nu beginnen Enfin, kom maar mee
ik heb ook wat gespaard en ik heb het niet weg
gegooid zooals jij. Je kunt er van krijgen wat je
noodig hebt, tot je weer een baan gevonden hebt.
Maar leer dan voortaan je hersens gebruiken."
Quinn lachte weer, gelukzalig, en Moira ont
dekte, dat hij toch niet zoo leelijk en oud scheen,
als zij eerst dacht. „Goed," zei hij, „we gaan trou
wen, maar jij hoeft het niet te betalen. Ik heb me
altijd in 'n hoekje laten duwen en ik was alleen maar
'n werkpaard, nietwaar, maar ik heb toch wel iets
geleerd, Moira. Do menschen zijn dom en ze laten
zich gauw iets wijsmaken, vooral als je volhoudt
en wanneer je dan nog over helderzienden en waar
zeggers begint.... Ik heb reclame gemaakt,
Moira, en ze zijn er ingevlogen. Ik had vier lootjes,
en ik dacht dat er wel genoeg menschen zouden zijn,
die zich door mijn gepraat over mijn zekerheid
op een prijs zouden laten beetnemen. Ik heb ze
alle vier verkocht ik had er nog meer kunnen
gebruiken samen voor meer dan honderdduizend
gulden."
Strandvonderij is algemeen be
kend, rioolvonderij minderin
Nijmegen, bij de monding der
riolen in de Waal, wordt dit
eigenaardige beroep uitgeoefend
geweest hij sprak hem nooit tegen en aanvaardde
iedere order van hem, al was het werk niet eerlijk
verdeeld voor Quinn was hij de personificatie
van zijn geduldig gedragen lot, dat zijn leven tot
een taaie, kleurlooze verzameling van werkdagen
had gemaakt, zonder één opstandig woord, zonder
één gebaar van verzet. Het leven was anders,
dacht Quinn nu ging het anders worden, nu kon
hij aan den chef precies zeggen wat hij dacht.
„Dat geld is voor de zaak," zei hij met een stem,
die schril werd van zenuwachtigheid en onder
drukte blijdschap. „De firma heeft me met huid
en haar vastgehad hoe lang wel Tien of twintig
jaar Ik ben de slaaf geweest van de zaak en van u,
niets meer dan een slaaf, en ik neem 't u heelemaal
niet kwalijk, maar denkt u er eens over na wat het
beteekent, om altijd verwaarloosd en altijd voor
bijgegaan te worden. Ik heb altijd afgewacht wat
de firma te zeggen had, maar nu wacht ik niets
meer af het woord is nu aan mij. Ik ga, en hier
is het geld voor een week salaris."
Nogmaals, alleen om het nog eens te doen, gooide
hij de enveloppe op het bureau en liet den chef
alleen in het_groote kantoor pakte hij zijn hoed,
liet zijn lessenaar voor wat hij was en zei tot de
anderen „Bonjour, ik vertrek. Ontslag genomen.
Over drie weken ben ik rijk."
Quinn ging naar zijn kamers. Hij was niet ge
trouwd. Lang geleden was er een meisje geweest,
waaraan hij graag dacht, met een vage vreugde
over hoe het leven zou zijn, als dat meisje van hem
hield. Het meisje had eens tegen hem gelachen,
vriendelijk en zacht, maar zoo lachte zij tegen al
haar vrienden en vroeger tegen haar poppen.
Quinn had dat niet begrepen en was gelukkig,
totdat het meisje met een ander trouwde en hij het
wel begrijpen moest. Toen was het kantoor gekomen
en het leven werd grauw en lichtloos.
Zoodra hij thuis was, riep hij de kamerverhuur
ster en zei de huur op. Waarom? „Ik ga andere
kamers zoeken, want ik kom dik in mijn geld."
De kamerverhuurster geloofde het niet en wilde
praten, maar Quinn duwde haar zachtjes de kamer
uit. Zij ging buurvrouwen roepen en sprak over een
krankzinnigengesticht, en Quinn pakte zijn koffers
en ging naar de spaarbank. Sinds zijn jeugd was
hem ingepompt, dat hij zijn tijd en krachten moest
gebruiken, liever vérbruiken, maar erg zuinig
moest zijn op z'n geld. Dien raad had hij op
gevolgd, zoodat hij nu een
flinke som op zijn naam
had. Hij ging het halen
en liet zich in een taxi
naar het duurste hotel
rijden, dat hij kende, en
hij vroeg aan den bui
genden heer, die hem daar
ontving, de duurste ka
mer met bad, welke er in
het heele hotel was. De
duurste," herhaalde hij
„geld komt er niet op aan;
over 'n paar weken heb
ik toch meer dan ik kan
uitgeven. Ik ga den hoofd
prijs winnen, begrijpt u."
De heer wist Quinn
heel discreet en heel be
scheiden te vertellen, dat
er vooruit betaald moest
worden daarna haalde
hij onmerkbaar z'n schou
ders op, maar gaf Quinn
een mooie kamer, want er
was dadelijk drie weken
vooruit betaald.
Op zijn kamer wandel
de Quinn genoeglijk en
tevreden rond, bekeek al
les goed, liet de badkraan