No. 52 VRIJDAG 25 MEI 1934 1693 In Napels zijn de aapjeskoetsiers nog in eere. bleken tot in bijzonderheden waar te zijn Hier was werkelijk geen twijfel meer mogelijk zelfs de grootste scepticus onder hen moest het toegeven Drummer was een autoriteit op boksgebied. Na die gelegenheid lieten zij hem gaarne praten over boksen, niet om hem eens extra te hooren liegen, maar omdat boksen altijd een interessant onderwerp was voor de lui van de Berg Divisie. Wat Smith betrof, de toestand werd er voor hem niet beter op. Het is waar, hij had geen aangenaam humeur, maar hij kreeg ook geen enkele kans om William Davids, of het café Weber in Morrigan Street, of den hoofdcommis saris van politie in New York te vergeten. Tegen half twaalf ongeveer had de nachtploeg haar schafttijd. Dan reed Drummer zijn machine op een zijspoor, strompelde er af en ging naar het machinehuis om daar, gezamenlijk met de andere werklieden, zijn midder nachtelijk souper te gebruiken. Het was bijna drie weken na het gebeurde in „De Dubbele Flesch", dat hij, iets vroeger dan gewoonlijk, op een Vrijdag nacht in het machinehuis kwam om te eten. Toen hij klaar was, waren de anderen nog aan het werk. Drummer, die op een kist zat, gespte als gewoonlijk en bijna mechanisch zijn houten been los. Hij keek om zich heen. Op dat oogen- blik was juist niemand te bespeuren. Vóór hem was de machine, die de drijf kracht leverde voor de verschillende werktuigen. Meegan, de machinist, had zich blijkbaar even verwijderd hij stond althans niet op zijn gewone plaats. Dat speet Drummer, want Meegan was gewoonlijk zijn eerste en beste toe hoorder. Links en rechts stonden gedemonteerde locomotieven vanuit het inwendige der ketels klonken de onophoudelijke hamerslagen der werklieden. Overal rond hem heen flitsten de draairiemen, en klonk het doffe rumoer van zoemende machines. Voor en na kwamen de werklieden thans te voorschijn om te gaan eten. Op dat oogenblik werd de buitendeur geopend en met een slag weer gesloten. Drummer, die juist den laatsten gesp van zijn houten been wilde losmaken, keek onwillekeurig ter zijde. Zijn kijken werd een staren. Een man, die verdacht onvast liep, kwam half zwaaiend op hem toegeloopen. Tegen den tijd, dat Drummer overeind stond, was het gezicht van den man niet meer dan vijf centimeter verwijderd van Drummer's neus. Het was Smith, juist dronken genoeg om de opgekropte woede van een paar weken definitief te luchten. Een paar werklieden zagen Smith ook zij voelden dat er ruzie ging komen, maar zij hielden zich even terug om een kleine tech nische demonstratie van Drummer te kunnen zien. Niet dat ze van plan waren die twee te laten vechten technisch of niet technisch boksen, daartoe waren de partijen te ongelijk en liever dan Drummer te zien vloeren, hadden ze Smith in een ketelruim gegooid en de "stoomkraan opengedraaid. Maar zich even terughouden, een paar oogenblikken maar, om Drummer zijn vuisten te zien gebruiken die verzoeking was te groot. Zij bleven op een afstand te lang. Drummer's kennis en toepassing van de mannelijke bokskunst waren verbazingwekkend in negatief opzicht. Hij ging niet op de vlucht, maar dat was dan ook het eenige fundamenteele van de bokskunst, dat hij toepaste. Hij kreeg een voltreffer op het rechteroog en onmiddellijk daarna zoo'n geweldigen slag tegen zijn linkerkaak, dat zijn hoofd achterover boog. In antwoord daarop zwaaide Drummer in het wilde weg met zijn armen, ongeveer zooals een onthoofde kip nog even met de vleugels nafladdert. Drummer het stond zonder eenigen twijfel vast was géén bokser. Hij had zijn repu tatie als aartsleugenaar gehandhaafd. Smith was als krankzinnig. Hij bokste niet volgens de regels hij sloeg er in blinde woede op los zijn eerste slag belandde op Drummer's rechter oog, zijn tweede op Drummer's linkerkaak, en de derde tegen Drummer's houten been hij schopte er naar en die schop kwam aan. Drummer was, zooals gezegd, juist bezig met den laatsten gesp door den schop schoot het los, het vloog door de lucht om aan de andere zijde van de zaal neer te komen. De machinist viel als een blok voorover zijn zwaaiende armen sloegen wild om Smith's nek. Door den schok verloor Smith, die zelf niet al te vast op de beenen stond, zijn evenwicht. Gedurende een halve seconde zwaaiden de twee mannen, nauw aaneengesloten, heen en weer toen vielen ze, en onder het vallen lieten ze elkander los. Smith gleed op den grond, met zijn rug tegen een draaiend kamwiel, Drummer viel aan Smith's voeten, met zijn rug op den vloer. Het gebeurde vlug vlug als het knippen van een oog. De groote tand raderen grepen Smith's jas dicht bij den kraag; de stof scheurde onder een snerpend geluid, en Smith's hoofd werd langs de tandraderen naar binnen getrokken. Een gil van doodsschrik scheurde zich uit zijn keel. Een seconde, een gedeelte van een seconde, en zijn hoofd zou vermorzeld worden tusschen het kamrad, dat hem vast had, en het andere dat kwam aanwentelen. Er was geen tijd, er was absoluut geen tijd de tijd, dien de dichtstbijzijnde man, een paar meter verder, noodig had om naar voren te springen en de machine te stoppen. Er was maar één kans één maar Drummer. In een flits verwerkten zijn hersenen het en het was of een koude hand zijn hart greep en het stop zette. Het was een keuze tusschen den dood voor Smith, of bijna erger dan den dood voor hem. Er was geen andere mogelijkheid. Het stond aan hem. Hij

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 29