HET VREEMDE GEVAL VAN STROKER DE MANNEN VAN DE BERG-DIVISIE DOOR JAMES WALLER Sommige mannen blijft men zich herinneren op dat gedeelte der groote spoorwegwerken, dat de Berg-Divisie heette, en Stroker is één van hen. Officieus was Stroker, toen hij zijn carrière aan de Berg-Divisie begon, een Manusje van alles, assistent hier, assistent daar. Physiek was hij 'n zonder ling. Zijn lichaamsbouw gaf u den indruk, dat met hem een experiment was gewrocht, dat waarschijnlijk geen tweeden keer herhaald zou worden. Bepaald misvormd kon men hem niet noemen, maar het had er toch veel van weg. Een hals had hij bijna nietdaardoor leek hij kort, maar de lengte van zijn armen was verbazingwekkend. Zóó was Stroker precies vol tegenstellingen. Marlton, de hoofdingenieur, placht te zeggen, dat Stroker op den vloer van het locomo- tievenhuis kon blijven staan en een machineketel kon schoonmaken, zonder zich er over heen te buigen. Zijn haar was van de kleur, aangeduid als melk boerenhondenhaar. Oogen geen vrouw heeft ze ooit zoo bezeten groot en rond, met een eigenaardig violette tint, en oogleden, die de gewoonte hadden zoo'n beetje aarzelend te knipperen als een meisje dat probeert te flirten. Maar wat geeft het eigenlijk of ik u Stroker beschrijf Ik kan hem u toch niet voorstellen, zooals hij er in werkelijkheid uitzag in een vettige overall. Hij verkocht zijn menigvuldige diensten aan de Berg-Divisie voor de somma van 1 y2 dollar per dag. Stroker's aankomst bij de Berg-Divisie was even ongewoon als zijn voor komen. Hij werd op een bepaalden dag door een paar werklieden als blinde passagier bewusteloos onder een partij goederen van een vrachttrein vandaan gesleept. De lui, die hem vonden, vloekten vloeiend, omdat hij niet bepaald een prettig schouwspel opleverde. Daarna droegen ze hem als een zak zand de hoofdstraat af naar het kantoor. Maar onderweg had Stroker geluk. Mrs. Brown, de moeder van Dick Brown, die 'n paar jaar geleden als slachtoffer van zijn plicht in dienst der Berg-Divisie tijdens den grooten storm van '12 was gestorven, zag de kleine processie haar huisje voorbij komen. Zij hield die aan, deed een haastige, maar niettemin grondige inspectie van het vrachtje, gaf 'n zeer hartigen afkeer te kennen van het doel van den tocht en commandeerde de mannen kort en goed, Stroker bij haar binnen te brengen. Stroker was al ver weg, zeer ver en zijn leven hing weken lang aan een draad. Niemand weet wat mrs. Brown voor hem deed, behalve Stroker zelf maar algemeen was men het er over eens, dat het zeer veel was. Na verloop van tijd werd Stroker natuurlijk beter, want betere verpleegster dan mrs. Brown bestond er niet, al was zij arm en had zij weinig comfort te bieden. Daarna kreeg Stroker een baantje of beter, mrs. Brown kreeg er een voor hem. Als mrs. Brown ergens om vroeg, en men kon het haar geven, dan kreeg ze het want zij was nu eenmaal Dick's moeder, en dat was genoeg. Maar mrs. Brown had haar trots daarom vroeg ze nooit iets voor zichzelf. Waarom ook? De mannen gaven haar hun waschgoed. „Ik verdien voldoende om te leven," zei ze altijd. Dus klampte mrs. Brown op een goeden dag Marlton aan ten behoeve van Stroker. De hoofdingenieur keek bedenkelijk, maar zijn antwoord was nogal bevredigend. „Zeker, zeker, mrs. Brown," zei hij. „Ik zal wel iets vinden. Stuur hem maar bij me." Tegen Stroker sprak hij een beetje anders. „Ik weet niet of ik die manier van kijken van jou wel mag," zei hij openhartig, den nieuweling van het hoofd tot de voeten opnemend. „Maar ik zal je een kans geven." Stroker's oogleden begonnen te knipperen. „Dank u, sir," mompelde hij. „Hm. Presenteer dien dank maar liever aan mrs. Brown," zei Marlton ruwer dan hij eigenlijk bedoelde. „Je bent haar wel iets verschuldigd. Wat Een flauwe blos verscheen op Stroker's gezichthij wierp een schichtigen blik op Marlton. „Ik ga bij haar in den kost," zei hij langzaam, alsof hij ieder woord wikte en woog vóór hij het uitsprak. „Zóó," gromde Marlton, maar die grom hield toch iets van tevredenheid in. „Je kunt wel gaan. De ploegbaas zal je werk aanwijzen." De hoofdingenieur keek door de ramen de zonderlinge figuur na. „We hebben al heel wat vreemde snuiters in de bergen gehad," mompelde hij bij zich zelf. „Maar dit is de vreemdste van allen. Lijkt wel een gorilla. Enfin, we zullen hem een kans geven." Het kostte de Berg-Divisie 'n heelen tijd voor zij den nieuweling „door hadden". En toen de lui dachten hem door te hebben, was het daar nog ver van af. Want wat Stroker ook mocht zijn, zeker was hij een tegenstrijdigheid in zich zelf. Eén ding was zekermrs. Brown prees hem. „Een goeie jongen," placht zij te zeggen, het witte haar van haar zeventigjarig voorhoofd weg strijkend „hij is een tweede zoon voor me. De wasch vaft niet meer mee op mijn leeftijd, maar hij is niet te beroerd om mij te helpen. Een beste jongen." Op het hoofdkantoor werd men langzamerhand aan hem gewend Marlton en Bridell accepteerden hem met een zekere passieve onverschilligheid. Hij was een vreemde kerel daar lieten ze het bij. De werklieden hadden zo.o hun eigen gezichtspunt. Wat hem opgedragen werd deed hij prompt, zelfs wel iets meer. Maar intiem werden ze niet met hem. Hij was beleefd werd hem iets gevraagd, dan antwoordde hij maar met zoo weinig mogelijk woorden. Vroegen ze naar zijn eigen omstandigheden, dan werd Stroker stom. Bepaald populair was hij niet integendeel, de algemeene opinie was dat de Berg- Divisie geen aanwinst te boeken had. Eenigen slechts namen een meer sym pathiek standpunt inzij baseerden dat op Stroker's grotesk en abnormaal voorkomen. „Hij weet hoe hij er uit ziet," zeiden ze, „laat den armen kerel met rust." Een goed advies Pat Cross, de bagagemeester, kan er over oordeelen, omdatMaar laten we niet op ons verhaal vooruit loopen. Een tijd lang ging alles gewoon, voor zoover het Stroker betrof, en Marl ton, die een zwak plekje in zijn hart bezat voor de moeder van Dick Brown, begon hem met iets meer belangstelling te beschouwen. „Niet, dat ik veel van hem weet," zei de hoofdingenieur tegen Bridell. „Niemand weet iets van hem, geloof ik. Maar hij bemoeit zich met zijn eigen zaken, en wat hij doet, doet hij goed. Me dunkt, hij is wel iets meer waard dan 1 y2 dollar per dag. Wat Zij zaten in het kantoor van den hoofdingenieur door het raam zagen zij Stroker's zonderling vergroeide figuur dwars over de rails naar het perron loopen. Bridell glimlachte. „Dat lijkt me best, Marlton. 't Zal de oude dame ook goed doen. Hij is anders een vreemde kerel. Hij geeft me steeds het idee of ik hem al eens eerder ontmoet heb." „Jij ook?" zei Marlton. „Dat is gek. Ik heb een paar maal hetzelfde gedacht, maar ik schreef het toe aan verbeelding. In elk geval, hij schijnt zich te herinneren, wat mrs. Brown voor hem gedaan heeft. Die oude dame is te trotsch om te klagen, maar ik weet dat ze zwakker wordt. Zonder Stroker's kostgeld zou ze er beroerd aan toe zijn." De ingenieur zoog even zwijgend aan zijn pijp, vóór hij antwoordde. „Dat hij vreemd is, is zijn eigen zaak. Geef hem opslag. Wij hebben ge^a moeite met...." Bridell stopte, of zijn woorden met een mes afgesneden werden. Als door één impuls bewogen, waren beide mannen opgesprongen. Terwijl hun oogen elkander ontmoetten, verdween de kleur uit hun gezichten. Het was gekomen en gegaan als een flits een wilde, schorre, gierende schreeuw van woede. Een bloedverstijvende schreeuw als van een wild beest, dat een plot- selingen aanval van razernij krijgt. Zich zelf in een seconde weer meester, sprongen beide mannen tot voor het raam. Op het perron zwaaide het groote lichaam van Pat Cross als een dronken man heen en weer. Aan hem vastge klampt, zijn armen als slangen om het lichaam van den bagagemeester ge sloten, was StrokerMarlton en Bridell staarden. Er lag iets gruwzaams, onmenschelijks in de scène een wild dier dat zijn prooi besprong. Plotseling liet Stroker met een vlugge beweging het lichaam van zijn tegenstander los, zijn bewegingen waren bijna te vlug om ze met de oogen te volgen, maar het volgende oogenblik had hij zich opgericht en de ontstelde mannen zagen dat hij het lichaam van Cross door de lucht slingerde. „Groote hemel 1 Hij heeft hem vermoord 1" schreeuwde Bridell. „Kom mee, Marlton." Een minuut later holden beiden het perron op. De bagagemeester lag op den grond, bewusteloos zoo hij er niet erger aan toe was. Maar daar naast dót was het vreemdste van het heele geval, moesten Marlton en Bridell zich later bekennen. Daar stond Stroker hartverscheurend te huilen als een kind 1 Ja, Stroker, wat hij overigens ook mocht zijn, was een tegenstrijdigheid in zich zelf. Het was Pat's geluk, dat hij zoo'n harden schedel bezat. Ieder ander zou dien bij zoo'n smak gebroken hebben. Hoe ver was hij gesmakt Bridell heeft het nooit verteld. Hij heeft den afstand gemeten tweemaal. Maar de getallen van Pat's luchtreis heeft hij nooit genoemd. De bagagemeester was een groot en zwaar man. De geconcentreerde kracht van vier mannen had hem wellicht zóóver kunnen gooien. De Ber^-Divisie heeft er lang over gepeinsd. En Stroker Zóó was hij als een wild dter, zóó stond hij te huilen. Het duurde een uur vóór ze Pat Cross tot bewustzijn gebracht hadden tegen dien tijd was Stroker nergens meer te vinden. „Hoe het begon gromde Cross, in antwoord op Bridell's vraag. „Ik zal hangen ris ik het weet. Ik hield hem een beetje voor den gek niets om hem zoo kwaad te maken. Het was maar gekheid wat ik zei." „Wat zei je verlangde Marlton kortaf. „Nou, niks bijzonders. Hij zag er zoo gek uit, toen hij dwars over die rails kwam aanhuppelen, dat ik tegen hem zeilaat je op de kermis kijken, je lijkt wel een aapje op een stokje Meteen gaf hij een gebrul als een wild dier, en was hij, vóór ik het wist, als een razende boven op mij gesprongen." „Je verdiende loon," zei de hoofdingenieur. „Ik veronderstel dat je hem nou wel met rust zal laten, en de andere lui ook." „Hij is een gemeene duivel," zei Cross. „En zijn sterkte" de bagage meester huiverde ,,is bovenmenschelijk. Hij zal nog eens iemand kraken, wat ik u zeg." De lui van de Berg-Divisie waren dat met hem eens. Zij mochten Stroker voortaan nog minder dan vroeger, maar ze kregen een zeker respect voor hem. Een man met een dergelijke lichaamskracht kan je beter met een zekere behoedzaamheid hanteeren, meenden ze terecht. Stroker zelf, toen de beide ingenieurs hem eindelijk gevonden hadden, zei niet veel. Meer dan ooit leek hij 'n groteske, volkomen onbegrijpelijke figuur, zooals hij daar voor zijn beide superieuren stond. Zijn violette oogen waren bijna zwart, met 'n gejaagden blik er in. Had hij berouw Was hij halsstarrig Geen van beiden zou het kunnen zeggen. Zij begrepen den man niet althans, toen niet. Stroker gaf geen enkele verklaring. Pat's verhaal was juist dat was alles, wat hij eruit stootte.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 28