Jong Jtkimti. No. 1 VRIJDAG 1 JUNI 1934 29 „Het is een wonder, dat je den man niet gedood hebt," zei Marlton, aan het einde van een onbevredigend half uur. „Man, ken jij je eigen kracht niet Zulke dingen kunnen we hier niet hebben, begrijp je wel Terwijl hij dit zei, werd Marlton getroffen door de plotselinge bleekheid van Stroker's gezicht. Drommels, dat hij dien eigenaardigen, misvormden kerel niet doorgronden kon. Hij had anders wel menschenkennis opgedaan in de Ber.g-Divisie. Bridell, die de onzekerheid van zijn vriend en collega opmerkte, nam het woord. „Stroker is gesard," zei hij. „Ik zou zeggen, ontsla hem daarom niet. Maar er is een plaats open in de locomotiefloods, als nachtpoetser. Geef hem dat baantjedan is hij meteen in gezelschap van andere werklieden. Wat denk je daarvan Het was Stroker, die antwoordde. „Ja zei hij hard en driftig. Verbaasd keek de hoofdingenieur Stroker aan. Diens oogen ontmoetten de zijne met een enkelen, vluggen blik daarna knipperden de oogleden om laag. In dien blik lag iets dat hij niet precies kon definieeren. Het leek wel of er iets als een smeekbede in opgesloten lag. „Goed," zei hij kortaf. „Denk om wat ik je gezegd heb. Je kunt wel gaan." Stroker aarzelde, of hij op 't punt was iets te zeggen. Maar hij bedacht zich, keerde zich abrupt om en verliet het kantoor. „We moeten toch ook een beetje om mrs. Brown denken, zei Bridell, na een lang zwijgen, als om zijn advies te vergoelijken „als we hem ontslaan, is ze haar kostgeld kwijt. Wat ik overigens niet snap, is, dat hij later begon te huilen." „Ik veronderstel, dat hij niet verantwoordelijk is voor zichzelf, als hij zoo'n aanval krijgt," antwoordde Marlton. „Daar ben ik nou juist zoo bang voor. Hij wordt eensklaps een duivel, en de reactie is even plotseling. Het zou niet zoo erg zijn, als hij maar niet zoo'n geweldige lichaamskracht had. „Als ze hem met rust laten, zal het wel losloopen," meende de ander. „Dat zal ook wel het geval zijn ze zijn nu gewaarschuwd. Ieder, die hem nog wil treiteren, weet, dat hij verstandig doet, eerst zijn eigen begrafenis te regelen." De andere nachtpoetsers waren blijkbaar van dezelfde overtuiging. Meer nog dan vroeger lieten zij hem links liggen, maar ieder keek met 'n zekere vrees naar de vreemd-vervormde figuur, wanneer hij naast de groote berglocomotieven werkte, of wanneer hij, tijdens den rusttijd, voor de loods stond en zwijgend in den donkeren nacht tuur de, waarin hier en daar de lichten van de bergbaan schitterden. Zij lieten hem links liggen maar één ding moesten zij grommend toegeven Stroker kon wérken, en hij deed het ook. Dus poetste Stroker. Maar in het huisje van mrs. Brown werd, naarmate de zomer verstreek, al min der en minder gewasschen. Daartegenover namen de bezoeken van dr. Silk toe, en op een dag, in het begin van den herfst, moest het wasschen heelemaal stop gezet worden. Dien zelfden dag ging de dokter met betrokken gezicht het kantoor van de ingenieurs bin nen. 's Avonds zagen de verbaasde spoorwerkers, toen de expres aan het bergstation stopte, dat Marlton het station uitkwam met mrs. Brown aan zijn arm, de oude dame voorzichtig in 'n eerste-klas coupé hielp, en er zelf ook insteeg. Waar het de moe der van Dick Brown betrof, was de maatschappij niet karig. Bridell, die den vertrekkenden trein had nagekeken, liep langs 't perron terug bleef toen eensklaps staan. Diep teruggetrokken in de schaduw van het expeditie-bureau stond Stroker. Toen deze zich ontdekt zag, kwam hij langzaam naar voren. Zijn lange armen hingen slap langs zijn lichaam, zijn oogen knipperden meer dan ooit. „Waarom verberg jij je daar verlangde Bridell. „Ik wou mrs. Brown zien vertrekken," was het stugge antwoord. De klank van Stroker's stem beviel Bridell niet. „Dan hou je er een eigenaardige manier van afscheid- nemen op na," beet de ingenieur. „Ik heb haar vanmiddag al goedendag gezegd. Ik weet waarvoor ze op reis gaat." Hij sprak alsof hij het tegen zichzelf zei. Daarna keerde hij zich abrupt om en liep in de richting van de locomotief- loods. Bridell keek hem verbaasd na. ,,'k Geloof dat Marlton gelijk heeft," mompelde hij, doorloopend naar het kantoor. „Strokier is een aparte persoonlijkheid. Zijns gelijke hebben we hier nog niet in de bergen gehad." Vier dagen bleven mrs. Brown en de hoofdinge nieur weg. Dagen, waarin Stroker nog zwijgzamer was dan vroeger. Slechts één ding deed hij, dat men zich later helder herinnerde. Hij vroeg den voorman een vel dienstbriefpapier en enveloppe. Gedurende zijn vrije oogenblikken in den nacht vóór mrs. Brown thuis kwam, schreef hij, op een zorgvuldig schoon gemaakte kist, een brief. In het voorbijgaan kon de voorman er een blik op werpen, heel even slechts, want Stroker bedekte haastig den brief maar toch genoeg om zich te verbazen over de hand van den nachtpoetser. Stroker schreef goed, regelmatig schrift. Ofschoon hij, door zijn nachtdienst, over dag sliep, was hij toch op, toen de hoofdingenieur in den middag van den vierden dag mrs. Brown thuis bracht. „Stroker, Stroker, ben jij dat?" riep zij vanaf den deurdrempel. Stroker wreef zenuwachtig zijn handen. Zijn oogen schoten heen en weer van de oude vrouw naar zijn superieur; daarna flitsten zijn oogleden omlaag. „Ja," zei hij, „ik ben het." Zij strompelde naar voren, barstte uit in tranen. „Stroker," snikte ze, „laten ze dat niet doen. Laten ze dat niet doen. Zorg daar toch voor, dan ben je een beste jongen, Stroker." Stroker bewoog zich nietslechts werd zijn gezicht bleeker. Hij zei niets, geen enkel woord zelfs van troost voor de oude vrouw. Of zocht hij dat woord wel, maar kon hij 't niet vinden Met sussende woorden wist Marlton de snik kende vrouw in haar slaapkamer te brengen. Teruggaande, om de hulp van een buurvrouw in te roepen, zag hij dat Stroker nog in dezelfde houding in het midden van de kamer stond. Kortaf wenkte hij hem mee naar buiten te komen. Daar barstte Marlton los. „Wat moet dat beteekenen, haar zóó te behandelen, jij afschraapsél van de vuilnisbelt," explodeerde hij. „Je wist, waarom ze weg geweest is, en als je een beetje hersens in dien leelijken kop van jou had, zou je geweten hebben, dat je haar een beetje moest troosten. Maar jij bent zoo ongevoelig als een steen. En dat voor de vrouw, die haar best gedaan heeft om jouw ellendig corpus van den dood op te halen...." „Stop Het woord klonk als het waarschuwend gesis van een serpent vóór "het toeschiet. Stroker's gezicht was grauw geworden, zijn vingers krom den zich als klauwen. Met een half gesmoorden kreet sprong Marlton vlug achteruit. Maar als in een flits was het weer voorbij want Stroker beefde opeens, zijn vingers ontspanden zich en de kleur kroop langzaam terug in zijn gezicht. „Er is geen kans meer voor haar De vraag klonk langzaam en zonder eenig spoor der woede van zooeven. Het was duidelijk, dat hij door uiterste wilskracht zijn zelfbeheersching had herwonnen. Het kostte Marlton méér

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 29