No. 2 VRIJDAG 8 JUNI 1934. ongewone felheid. „Ga naar boven en zeg, dat zij binnen tien minuten in het kantoortje is. Anders zal er iets onaangenaams gebeuren." SmithfielU boog en trok zich terug. Stilte daalde weer in den salon. Mevrouw Falkener en Tucker zwegen, omdat beiden voetden, dat hun gezichten duidelijker dan woorden hun gevoe lens uitdrukten. Ja, dit was nu, wat zij beiden hadden verwacht. Maar Cora, die voldoende ervaring had om te begrijpen, dat verstoordheid wel 'ns niets anders kon zijn dan gekwetst eigenbelang, keek hem aan met een vreemde, ernstige uitdrukking in haar oogen. Het drukkende wachten in deze stilte begon hun eindeloos te lijken, toen ten slotte Smithfield binnenkwam. Hij zag bleek en ernstiger dan men zijn toch al ernstig gezicht ooit gezien had. „Jane-Ellen is in uw kantoor, mijnheer," zei hij. Crane stond aanstonds op en verliet de kamer, gevolgd door Smithfield. V Jane-Ellen stond in het kantoortje met haar handen ineen, uitermate kalm. Crane kwam vlug binnen en zou de deur gesloten hebben, als Smithfield niet vlak achter hem geweest was. „Pardon, mijnheer," zei hij een beetje geagiteerd, terwijl hij de kamer inschoof, „ik moet even naar den haard zien." Crane keek verstoord. „Die brandt anders uitstekend," zei hij kortaf. Maar Smithfield was niet te weerhouden en begon in de blokken rond te poken, dat het een aard had, tot hij op een zeer besliste manier de kamer werd uitgestuurd. Toen de deur eindelijk achter hem dichtgevallen was, stond Crane een oogenblik in gedachten bij den haard. Het kwam hem nu voor, dat hij toch wel wat vlug was geweest met dit gesprek. Hij overwoog, of hij zittend of staand met haar zou praten. Dat zou voor den aard van het gesprek beslissend zijn. Zijn gevoel was voor het laatste, zijn verstand voor het eerste. Het ver stand won. Hij ging op een lagen stoel zitten en sloeg zijn beenen over elkaar. Het meisje hield haar oogen bescheiden op zijn keurige lage schoenen en zijn zwart zijden sokken gevestigd. Hij liet er zich niet door van zijn stuk brengen. „Je begrijpt zeker wel, Jane-Ellen, waar ik je voor liet komen," begon hij. „Was het diner niet naar uw zin, mijnheer?" „Ik geloof niet, dat je een slecht diner kunt klaarmaken, al deed je er je best ook voor. Nee, 't gaat over iets, dat een uurtje vóór het diner gebeurde." „Keurt u 't misschien af, dat uw logé, mijnheer Tucker, in de keuken is geweest Ik kon er toch heusch niets aan doen." „Zoo?" zei Crane, „dus Tucker is in de keuken geweest „Ja, mijnheer, tot Brindlebury hem kwam zeggen, dat de wagen met de dames voorreed." „Nee," zei Crane, „de moeilijkheid zit 'm in een vorigen bezoeker van je. Het is mijn recht en zelfs mijn plicht om in dit huis alles wat ik niet kan goed keuren, te voorkomen. En dit keur ik zeker beslist af, dat er vreemdelingen in mijn huis komen, om het keukenmeisje te kussen. Hij keek haar recht in het gezicht, maar haar oogen bleven op zijn schoe nen gevestigd, toen ze zeer onderworpen antwoordde „Ja, mijnheer, misschien zou het beter zijn als u zelf eens met den jonge man praatte." Haar meester voelde zich nu op vasteren bodem. „Je wilt te verstaan geven, dat het niet je eigen schuld was Zij gaf geen rechtstreeksch antwoord. „Ik veronderstel, dat in uw kringen een heer in geen geval een jongedame tegen haar wil zou kussen." „Nu," antwoordde Crane geamuseerd, „men hoort zeker nooit zooiets te doen. En tusschen haakjes: het is mijnheer Tucker opgevallen, dat de bewuste jongeman het uiterlijk had van een heer." „Hij denkt zelf ten minste, dat hij er een is." Even was het stil. Toen zei Crane ernstig „Ik wil mij, voor zoover dat niet noodig is, niet met jouw zaken inlaten of je mijn raad geven...." „Maar ik zou juist zoo graag hooren, wat u mij aanraadt te doen. Een goede raad is een van de weinige dingen, die een heer 'n meisje in mijn positie mag geven en die zij zonder bezwaar mag aannemen." Voor de eerste maal zag Crane haar met eenig wantrouwen aan. Maar haar gezichtje was een en al onschuld en hij besloot verder te gaan. „Komaan," zei hij, „in jouw plaats zou ik niet willen, dat een heer, vooral 'n licht ontvlambare, bij je werk om je heen draait, tenzij je met goedvinden van je familie met hem verloofd bent." „Het is niet de permissie van de familie, waar het om gaat." „O, heeft hij gevraagd met je te trouwen „Bijna iederen dag, mijnheer, tot vandaag toe." „Deed hij het vandaag dan niet „Vandaag zei hij, dat hij mij niet zou willen trouwen, al was ik de laatste vrouw op de wereld." „En wat dacht jij daarvan „Ik geloofde hem niet, mijnheer." Crane lachte luid om dit openhartige antwoord. „Het komt mij voor, dat je gelijk hebt, Jane-Ellen. Maar dat neemt niet weg, dat ik er geen steek van begrijp, dat je je laat kussen, als je toch niet van plan bent met hem te trouwen." „Neemt u mij niet kwalijk, mijnheer, maar het is niet altijd mogelijk om zooiets te voorkomen. U ziet wel dat ik niet erg groot ben." Crane keek naar haar en moest toegeven, dat de euveldaad gemakkelijk bedreven kon worden. Zij kwam ternauwernood tot iemand z'n schouders, en bijna iedere man Snel zette hij die gedachten van zich af en zei op beza- digden toon De Engelsche rechter, een toonbeeld van voorname traditie, gezag en waardigheid. „Je kunt over je eigen aangelegenheden zelf het beste oordeelen. Is de jongeman in staat om je te onderhouden „Ja, mijnheer, heel goed." „En toch wil je niet met hem trouwen „Nee, mijnheer. Ik houd niet van hem." Het werd plotseling ernst. „Dus je werkt liever voor den kost, dan dat je met een man trouwt, waa r je niets voor voelt vroeg Crane, bijna ondanks zichzelf. Voor het eerst keek het meisje op en zag hem recht in zijn gezicht. „Ik geloof, dat ik nog liever doodging, mijnheer." Nu sloeg Crane zijn oogen neer. Gelukkig maar, dacht hij, dat zij er geen idee van had, hoe raak haar opmerking op zijn eigen omstandigheden van toe passing was. Hoe helder zag zij het verkeerde in van een stap, waarover hij het met zichzelf nog niet eens was om zakelijke overwegingen te huwen in plaats van uit liefde. Het scheen hem toe, dat hij op dit punt nog iets van zijn keukenmeisje kon leeren. Hier was een jong meisje, dat voor haar eigen onderhoud moest werken, hard en lang werken, voor een loon, dat hem nu je reinste aalmoes toescheen, terwijl hij vroeger tegen Reed gezegd had, het overdreven hoog te vinden er was geen twijfel mogelijk, of alle zorgen van zoo'n leven zouden door het voorgestelde huwelijk ophouden en toch zei ze ronduit, dat ze liever doodging dan met dien jongeman te trouwen. En hijzelf overwoog al eenige maanden het aangaan van een dergelijke verbintenis, terwijl er voor hem toch niets op het spel stond 1 Zijn gedachtengang werd onderbroken. Is dit alles, mijnheer

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 13