No. 2 VRIJDAG 8 JUNI 1934 47 „Ja," zei hij, maar zijn stem klonk niet bijster beslist. „Dit is wel genoeg, geloof ik. Maar wanneer die kerel je nog eens komt lastig vallen, stuur dan even een boodschap en ik zal hem vertellen, wat ik van hem denk." Jane-EIlen glimlachte met veel zelfvertrouwen. „Nu, mijnheer, ik geloof niet, dat hij me nog ooit zal lastig vallen." „Je bent erg optimistisch, Jane-Ellen." „Pardon, mijnheer, die vreemde woorden...." „Ik bedoel, dat je erg zeker bent van jezelf. Morgen komt hij vast weer." „Na alles wat ik hem gezegd heb niet!" „Zoo, Jane-Ellen, wanneer je werkelijk, het afdoende woord voor die gevalletjes gevonden hebt, dan heb je je sekse-genooten een ware weldaad bewezen." Zij zag hem met aardige verlegenheid aan. „Ik ben bang, dat ik er niet alles van begrijp, mijnheer." Hij glimlachte. „Ik wilde eerlijk gezegd van je weten, wat je wel voor geweldige woorden gesproken hebt, dat je je verbeeldt hem voorgoed kwijt te zijn." „Ik zei, dat ik al die jaren alleen maar gedaan had, of ik iets voor hem voelde. Vooral die heeren denken niet graag, dat ze in de maling genomen zijn." Crane lachte luid en vroeg zich nieuwsgierig af, of het meisje wel wist, hoe amusant ze was. Op dit oogenblik werd de stilte verbroken door het geluid van een zware mannenstem ergens beneden den vloer. Het kantoortje lag precies boven de zitkamer van het personeel en het was duidelijk, dat de be zoeker juist binnengekomen was. Crane keek het meisje vragend aan en ze bloosde heel aardig. „Dat is verregaand, mijnheer," zei ze. „Daar is hij waarachtig al weer!" „Zal ik naar beneden gaan en hem wegsturen vroeg Burton, en hoewel hij maar een grapje maakte, zou hij 't razend leuk gevonden hebben, handelend op te treden. „O nee, mijnheer, alstublieft niet. Ik ga niet meer naar de keuken." Dit herinnerde hem aan de moeite, die hij gehad had om haar te spreken te krijgen. „Waarom probeerde je van dit gesprek af te komen, Jane-Ellen Je had zeker al begrepen, waar ik je over wilde spreken, niet „Ik vermoedde wel iets, mijnheer." „En zag je er tegen op Bij die vraag boog de jongedame haar aardig hoofdje, maar Crane geloofde vast, dat ze stilletjes lachte, en hij zei „Mag ik soms vragen, waarom je het zoo grappig vindt, dat een bediende tegen een- gesprek met den heer des huizes zou opzien Het keukenmeisje keek hem onbewogen aan en zei heel eerbiedig „Neen, mijnheer, ik zag er niet direct tegen op," en opééns, terwijl Crane er heelemaal niet op bedacht was, begon ze te gichelen. Vermoedelijk vindt niemand het prettig, dat het idee alleen van zijn indrukwekkendheid iemand belachelijk voorkomt. Crane keek het keuken prinsesje met bijna echte stuurschheid aan. Nog vechtend om haar aardig mondje onder bedwang te krijgen, zei ze beleefd: „Ach, mijnheer, neemt u mij niet kwalijk, dat ik lachte. Ikhebheusch niet geprobeerd van dit gesprek af te komen. Het was 'n idee van Smithfield 1" „Smithfield riep Crane. „Ja, mijnheer. Hij verbeeldde zich, geloof ik, dat u heel erg streng tegen me zou zijn. Hij is wat vreemd, ziet u. Smithfield heeft 'n gevoelig karakter. „Wel heb ik van mijn leven riep Crane, overeind springend. „Dat is precies hetzelfde wat Smithfield mij van jou vertelde. Het schijnt, dat ik er een vervloekt raar stelletje bedienden op na houd." Het meisje liep naar de deur. „Misschien lijkt het wel zoo, mijnheer," zei ze schuchter. „Kan ik gaan, mijnheer „Ja. Nee," voegde hij er haastig aan toe. „Ik heb je nog één ding te zeg gen, Jane-Ellen, en dat is dit. Wees niet zoo dom om te denken, dat ik deze gebeurtenis als een kleinigheid beschouw. Dat is niet het geval. Het moet werkelijk niet meer voorkomen. Denk daarom „Bedoelt u dat u mij ontslaat, als die mijnheer terugkomt?" „Zeer zeker," zei Crane. „Ook wanneer ik geen schuld heb „Was het alleen zijn schuld „Vraagt u 't hem maar eens, mijnheer." „Je weet er meer van af dan hij. Was het alléén zijn schuld Het meisje stond wat te draaien, kreukelde haar schort en scheen niet van zins, de vraag rechtstreeks te beantwoorden. Toen kreeg ze een idee. Ze keek hem aan. „Het was het roomijs, mijnheer," zei ze. „Ik probeerde hem te leeren, hoe hij roomijs moest laten bevriezen. Het hoorde zóó gedaan te worden." En zich buigende over een denkbeeldige ijs-machine deed zij met haar dwaas klein handje die rustige, draaiende beweging na, die noodzakelijk is voor het verkrijgen van goed roomijs. Terwijl hij zoo op haar neerkeek, scheen het Crane plotseling heel duide lijk, hoe alles in zijn werk was gegaanzóó duidelijk zelfs, dat hij zich een oogenblik bijna in de plaats voelde van den jeugdigen boosdoener, wiens gedrag hij zoo sterk had afgekeurd. Hij deed haastig een stap achterwaarts. „Nu, Jane-Ellen," zei hij, „het was niet heelemaal alleen zijn schuld. Dat lijkt me vrij duidelijk." Zij strekte haar hand uit naar den deurknop. „Is u klaar, mijnheer? Weet u, een keukenmeisje moet 's morgens erg vroeg opstaan." Crane probeerde een gevoel van medelijden en schaamte te onderdrukken bij de gedachte, dat dit jonge, teere schepseltje bij het krieken van den dag moest opstaan om voor hem en zijn gasten te gaan werken. Deze poging maakte zijn stem nogal streng, toen hij zei „Ja, dat is alles. Goeden avond." „Goeden avond, mijnheer," antwoordde ze kalm en lief. En ze was ver dwenen. (Wordt vervolgd) Landelijkheid Friesland

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 15