EEN MOOI SUCCES
,58
VRIJDAG 8 JUNI 1934
No. 2
door
MAURICE VAUBAN
Het gaat precies," berekende Leroux. „Om
acht uur met den trein uit Orleans en om half
tien in Tours. Om tien uur kunnen we met 'n
kist naar Le Bourget. Terwijl de politie naar ons
speurt in Tours, hebben wij in Parijs volop gelegen
heid rustig te werken."
„Een kostbare geschiedenis," merkte Guillard
op. „Trein, kist en dan nog eens den trein.... 't
wordt een grapje van vijftienhonderd francs voor
ons tweeën."
Leroux haalde zorgeloos de schouders op. „Dat
slaan we er wel uit, als we maar ongehinderd kun
nen werken. Op den verjaardag van de republiek
zijn er duizendert buitenlui in Parijs. Als de politie
ons met rust laat, wordt het een succes."
„Of een sof," zuchtte Guillard. „In Parijs zijn
ook genoeg liefhebbers, die op 'n extraatje azen."
„Parijzenaars hebben geen verstand van ons
vak," spotte de ander verachtelijk. „Daar kunnen
ze alleen inbreken, chanteeren en moorden. Maar
van zakkenrollen hebben ze geen kaas gegeten."
Leroux sprak de waarheid, de recherche van
Orleans stond er helaas voor in. De Parijsche zak
kenrollers konden gerust eerst bij monsieur Leroux
in de leer gaan, voor zij hun vingers in andermans
zakken staken. Dank zij zijn illustre aanwezigheid
stond Orleans aan de spits van de Fransche crimi-
neele statistiek. Hij was een ware virtuoos op het
speciale gebied der zakkenrollerij en bezat een tech
nische vaardigheid, die zijn nobele collega's hem
hevig benijdden.
De maatregelen die Leroux en zijn compagnon
genomen hadden, om de politie op een dwaalspoor
te brengen aangaande het doel van hun uitstapje,
bleken niet overbodig te zijn. De heeren hadden zich
's morgens ternauwernood in een hoekje van een
coupé neergevlijd, toen er een soort lampenist
over het perron aan kwam drentelen. Besmeurde
handen en eenige attributen van dit vak bleken
echter lang niet voldoende, om als vermomming
te kunnen dienen.
„De „Spin"," waarschuwde Guillard bezorgd.
„Een spin in den morgenstond heeft goud in
den mond," lachte Leroux.
De „Spin" kwam nader, wierp een vluchtigen
blik in den coupé en verdween slenterend in het
telegraafkantoor.
Leroux grinnikte. „Telegram naar Tours:
monsieur Leroux gesignaleerd in trein 19.
Houdt 'm in de gaten." Enfin, nu kunnen
ze in Orleans vandaag gerust zijn."
Hij strekte zich languit op de kussens
neer en sliep vredig in. In Tours namen de
heeren een taxi naar het vliegveld. Onderweg
moesten zij vier maal van richting laten ver
anderen, om den politieauto van zich af te
schudden. Guillard werd er benauwd van.
Maar Leroux lachte en spotte. Om de politie
geen gelegenheid te geven, den chauffeur
uit te hooren, zond hij hem met zijn leegen
wagen door naar Angers. Toen achtte hij zijn
plannen voldoende beveiligd en zocht een
mooi plaatsje in het vliegtuig uit. Leroux
moest dien dag volmondig erkennen, dat
hij buitengewoon veel geluk had. Hij opereerde
met een geestdrift, die slechts geëvenaard
werd door zijn vaardigheid. Het was een van
zijn stelregels de „arme lui" met rust te laten.
De menschheid begon voor hem bij officieren,
beurslui, rechters en renteniers. Met wat daar
beneden stond op de maatschappelijke lad
der, bemoeide hij zich niet. Deels uit
solidariteitsgevoel, anderdeels omdat het sop
de kool niet waard was.
Zijn psychologische kijk op de menschen
een gave waar hij hoog van opgaf deed
hem onmiddellijk zien, wien hij voor zich
had. Hij vergiste zich zelden.
Leroux werkte dien dag erg gemakkelijk.
Het was razend druk op de Place de la Répu-
Het bekende Heidelberger Slot in feestverlichting.
blique en er was van allerhande soort „hooge
komaf". Als zijn eerste slachtoffer koos hij een
rechter uit de provincie uit.
„Een magistraat kijk even uit waarschuwde
hij Guillard. Hij plukte den Edelachtbare kaal als
een kikvorsch, alleen het legioen van eer liet hij
hem behouden.
„Raak vroeg Guillard, wiens taak het was zijn
aftocht te dekken.
„President van de rechtbank in Le Mans zes
tienhonderd francs, horloge met ketting en platina
medaillon. Denk erom dat we 'm de portretten
terugsturen."
„Mooi, de onkosten zijn gedekt," mompelde
Guillard voldaan.
„Er komt nog wel meer," verklaarde Leroux
optimistisch. „Kijk even uit, daar heb ik een refe
rendaris
De referendaris leverde negenhonderd francs op.
Het was een tegenvaller, maar een „baliekluiver"
maakte alles weer goed.
„Mr. Chattonnier, vierduizend francs en een
minnebrief van Celestine. Onthoud 'm."
Een provinciaal bracht drie en twintig honderd
francs in, een huwetijksacte en een haarlok. „Dat 's
geen zuivere koffie," meende Leroux overtuigd,
den geplukten rentenier een afkeurenden blik na
werpend. Onmiddellijk daarop waarschuwde hij
Guillard. „Kijk uit, de onbekende soldaat...."
De onbekende soldaat was een militair in civiel.
Deze was een generaal, blijkens de papieren in zijn
portefeuille. Zij bevatte niet meer dan vierhonderd
francs. Leroux was bóos zoo iemand behoorde
eigenlijk geclassificeerd te worden beneden de
„menschheid".
Vervolgens viel hem een bonte verscheidenheid
van personaliteiten in handen. Een burgemeester,
een fabrikant, een overste, een rentenier en een
journalist. De laatste was een misgreep, hij had
hem aangezien voor een hoogen ambtenaar. Jour
nalisten liet hij gewoonlijk loopen hij stelde ze
gelijk met subalterne officieren, waarvoor hij zich
alleen interesseerde als de nood hoog gestegen was.
De bonte verzameling bracht ruim twintigdui
zend francs op, waarvan het leeuwenaandeel door
den rentenier geleverd was. Om vier uur achtte
Leroux den tijd gekomen om den werkdag te
besluiten. In „Astoria" maakte hij zijn kas op.
De buit bedroeg, alles en alles samen, acht en twin
tigduizend francs.
„Niet slecht gewerkt, een mooi succes," sprak
Leroux tevreden. „Van dit soort zaken hebben ze
in Parijs geen verstand. Beunhazen zijn het, in
brekers en moordenaars. Zakkenrollen.... bah,
het mocht wat 1"
Guillard knipte even met de oogen. Leroux
verstond het seintje voorzichtig keek hij om.
Aan een tafeltje naast hem zat een welgedaan heer.
Hij was bezig af te rekenen en haalde uit een dikke
portefeuille een biljet van duizend francs. Vervol
gens schreef hij iets op een briefje en borg dit in
een van de zakjes.
„Dien heb ik straks ook al een paar maal gezien,"
fluisterde Guillard. „Ik was eerst bang dat hij van
de politie was, hij scheen ons na te loopen."
Leroux glimlachte. „Een provinciaal," antwoord
de hij met gedempte stem. „Rentenier als hij gauw
weggaat, pikken we 'm nog even mee. Die
portefeuille is dik genoeg voor vijftienduizend
francs."
Hij was ternauwernood uitgesproken, toen de
provinciaal opstond en bedaard den baruitwandelde.
Leroux en Guillard volgden hem onmiddellijk.
De man liep twintig passen voor hen' uit en stond
op het punt, zich tusschen de menigte te mengen.
Hij bleef echter plotseling staan en haalde 'n sigaar
voor den dag. Vluchtig keek hij rond naar iemand,
die hem vuur kon geven. Toen hij Leroux in het oog
kreeg, die een sigaar aan zijn lip had bengelen,
ging hij hem tegemoet.
„Kijk uit, die Hottentot loopt ons zelf in de
armen," waarschuwde de zakkenroller.
De provinciaal nam beleefd zijn hoed af en vroeg
om vuur. Leroux bood hem met een hoffelijken
glimlach zijn sigaar aan. En tegelijk tooverde hij
de dikke portefeuille te voorschijn en moffelde haar
haastig in zijn zijzak. De man dankte hem vriende
lijk en verdween het volgende oogenblik tusschen
de menigte.
„Raak?" informeerde Guillard.
„Midden in de roos," grinnikte zijn vriend. In
een zijstraat opende hij de portefeuille. Tot zijn
verbazing en woede bevatte zij een dichtgevouwen
krant, maar zelfs voor geen centime waarde.
Alleen vond de koning der zakkenrollers nog een
kort briefje, waarvan de inhoud hem een beroerte
nabij bracht.
„Amice Leroux,
Ik heb je met genoegen zien werken. Je bent een
genie. Wij in Parijs kunnen het zoo niet. Daarom
laten wij het anderen voor ons doen. Zoek maar niet
naar je portefeuille. Terwijl je me vuur gaf, ont
lastte ik je van den buit. Ik geloof wel dat 't de
moeite waard is; je zou kunnen spreken van 'n
mooi succes