No. 3
VRIJDAG 13 JUNI 1934
77
Natuurlijk wilde hij graag, dat ze bleef en zou hij het prettig vinden, als
ze zelf graag wilde blijven, maar dat nam niet weg, dat hij het onpleizierig
vond, dat ze zoo schrok bij de gedachte aan haar vertrek, en dat haar zwarte
oogen hem zoo ontsteld aankeken bij het idee alléén, heen te moeten gaan.
Hij stelde voor de paarden wat harder te laten loopen en in kalmen galop
ging het over het gras van den wegberm. Crane keek met verliefde oogen naar
de merrie, toen ze haar nek welfde op een lichte aanraking van de trens en het
zonlicht glinsterde op haar krachtige borst.
Op dat oogenblik zagen ze ver voor zich uit twee ruiterseen ervan was
gekleed in het bekende roode jachtcostuum, dat voor jagersoogen het aller
mooiste brok kleur brengt in het herfstige landschap.
„Dat is Eliot, de leider van de jacht," riep Crane. „De honden moeten
juist voor hem uitdraven. Een geschikte oude baas laten we hem inhalen.
Ik kan niet onderscheiden, wie die ander is hij was er den vorigen keer
niet bij."
Cora had een flinke kleur gekregen van' den galop. Ze keek een oogenblik
recht voor zich uit en zei toen
„Ik geloof, dat ik dien anderen heer herken."
„Wie is het
„Iemand, waar je bepaald kennis mee moet maken, Burt. Hij heet
Lefferts."
De laan was te smal voor vier, om naast elkaar te rijden. Crane reed Eliot
opzij. Hij wilde informeeren naar de Crosslett-Billingtons sinds het verdwij
nen van de miniatuur had hij het plan opgevat, 'n onderzoek in te stellen naar
de aanbevelingen van zijn personeel. Maar Eliot had vreemd genoeg nog nooit
van de familie Billington gehoord, noch van hun tapijten-collectie of hun villa
te Capri. Hij begon te praten over de Revelly's.
menschen in acht nemen, wanneer het gaat om hun lievelingssport. De
vermoeienissen van de jacht op jonge vossen waren achter den rug, en de
jagers zouden niet voor achten bijeenkomen.
Cora was nog niet gereed voor het ontbijt en Crane ging vóór zijn vertrek
nog even zijn sigarettenkoker vullen.
Het was nog donker in den salon en er was nog niet opgeruimd. Crane
stak een lucifer aan om zich bij te lichten naar de tafel, waar sigaren en siga
retten werden bewaard. Het was dezelfde tafel, waar den vorigen avond het
miniatuurportret van de dame in mauve balkleeding had gelegen. En toen
hij den brandenden lucifer omhoog hield, zochten zijn oogen weer de aantrekke
lijke afbeelding in de paarlen lijst. De vlam brandde zijn vingers en ging uit,
voor zijn oogen hadden ontmoet wat ze zochten. Hij stak nog een lucifer aan
en toen een kaars, voor hij er van overtuigd was, dat de miniatuur spoorloos
was verdwenen.
Hij liep de hal in en riep „Smithfield met een kracht, die geen rekening
hield met de langslapers.
Smithfield kwam haastig de eetkamer uit.
„Waar is die miniatuur, die al dien tijd op die tafel heeft gelegen
„Wat voor een ding, zegt u
„De miniatuur. Een schilderijtje in paarlen lijst."
„Wat stond er op, mijnheer
„Een dame."
„Met een zwart-kanten hoofddoek en wit haar, mijnheer
„Nee," zei Crane, „ze was jong en knap, in balkleeding en met een krans
in het haar. Je moet 't je kunnen herinneren. Het ding lag hier gisteren."
Smithfield schudde vriendelijk zijn hoofd.
„Nee, mijnheer," zei hij. „Ik kan niet zeggen, dat ik me er iets van her
inner, maar ik zal er naar vragen."
Crane bromde een zeer krach
tige uitdrukking. Dit geval bracht
hem onuitsprekelijk uit zijn hu
meur. Dat die Smithfield zoo suf
was, en hijzelf zoo stom, om dat
kostbare ding in een huis vol per-
sofieel te laten rondslingeren
Zelfs het gezicht van Cora
kalmeerde hem niet. Zij kwam juist
de trap af en zag er erg deskundig
uit in haar jachtcostuum, met den
hoed over haar voorhoofd getrok
ken. Brindlebury had blijkbaar
zijn uiterste best op haar rijlaar
zen gedaan. Ze glommen aan haar
slanke voeten.
Burton en Cora ontbeten
alleen. Maar Burton's gedachten
waren nog bij de zoekgeraakte
miniatuur en hij vond zijn goede
humeur pas weer terug, toen hij
Cora in het zadel geholpen had,
haar stijgbeugels in orde gebracht,
de trens losgemaakt en zich ten
slotte op zijn eigen paard, een
grooten vos, had gezwaaid.
De verzamelplaats was dichtbij
en zij reden er in een sukkeldrafje
heen. Zij staken het grasveld dwars
over en bij het gezicht van het
frissche groen en den geur van den
helderen, vroegen ochtend werden
de paarden vroolijk en beweeglijk
als kinderen op het geluid van een
straatorgel. Crane en Cora zagen
elkaar aan en lachten om de opge
wekte stemming van hun beesten.
Er is niets wat een echt ruiter
zóóveel pleizier doet als te zien, dat
een van zijn beste paarden goed
gereden wordtde lersche merrie
was nooit zóó tot haar recht ge
komen als nu Cora haar bereed.
Hij vertelde het haar, prees haar
handen en houding, haar kijk op
het paard, en zij antwoordde zeer
ter snede met een paar vleiende
opmerkingen over de merrie en
Crane's opvallend goede keus.
Zij schoten zóó best met elkaar
op, dat Burton op een gegeven
oogenblik in allen ernst zei
„Je moet hier beslist even lang
blijven als ik, Corazorg, dat je
moeder haar zin niet doorzet en
je mee naar huis neemt."
De verrassing van het meisje
remde de merrie in haar flin-
ken gang.
„Denkt moeder erover weg te
gaan riep ze uit.
In de zomerzon.