DOOR HAROLD WHITE 84 VRIJDAG 15 JUNI 1934 No 3 In de beschaafde wereld was het Jerry Fisher, de eigenaar van de Cake-mijnen in Alaska, die 't eerst het verhaal hoorde van Capet, den es kimo-hond, en hoe hij twee mannen, gewond en blind, had helpen redden. Fisher ging met zijn secretaris het gebeurde nog eens na. De twee mannen, Jack Ward, mijnwerker, en Bert Clarke, ingenieur, hadden een onderzoekings tocht uitgestrekt tot de uiterste grens der mijn- bezittingen. Terwijl zij in een berghut kampeerden, wachtend op het einde van den sneeuwstorm, om hun tocht voort te zetten, ontplofte, door een ver weg springende vonk van het vuur, een kistje dynamietpatronen, dat Jack, onvoorzichtig, open had gelaten. Toen zij na de ontploffing weer bij kwamen zij mochten werkelijk van geluk spre ken, dat zij niet aan stukken waren gescheurd rolde Jack met een gewonden arm van pijn over den vloer. Bert voelde dat hij niet gewond was, maar zoowel hem als zijn reismakker was een gemeenschappelijk ongeluk overkomen zij waren blind Bert Clarke wist water te vinden voor den kreunenden Jack het lukte hem de verspreide vuurkolen in den open haard terug te schoppen, waarna hij nadacht over den toestand. Hij begreep dat zij verloren waren. Veertig mijl, een bergrug en een sneeuwstorm scheidden hen van de dichtst bijzijnde nederzetting, Cake Cliff. En dat in hun toestand Wanneer het vuurtje doofde, wachtte hen de dood door bevriezen. Maar een hond de grootste vriend van den mensch in de pool streken bracht kans op redding. Capet, de eskimo-hond, krabbelde aan de deur. Op den tast kroop Bert erheen en liet den hond binnen, die hem besnoof en likte. Hij snuffelde door de ver woeste hut. „Toe," kreunde Bert. „Jij alleen kunt ons red den, Capet, versta je Ga hulp halen, Capet Weer op den tast, haalde hij papier en potlood uit zijn map, schreef op het gevoel af de paar noodzakelijke woorden, stopte het papier in zijn tabakszak en hing dien om Capet's nek. Bert tastte naar de deur, opende die en schreeuwde „Capet, jongen hulp halen maar de hond was hem toen al voorbij geschoten. Hoe het dier in dien vreeselijken sneeuwstorm den grooten bergrug heeft kunnen passeeren, moet een onverteld verhaal blijven. Maar 's mor gens om vier uur bereikte hij de nederzetting, vol komen uitgeput. Men las zijn boodschap. Een reddingsexpeditie met sleden zou dagen noodig gehad hebben om de hut te bereiken Capet had het in één nacht gedaan en in dien tijd zouden de mannen zijn doodgevroren. Daarom telefoneerde men het hoofdkantoor, waar de vlieg machine in de hangar stond. De piloot steeg op, haalde de mannen en bracht hen terug blind en half dood van ontbering, pijn en kou. Jerry Fisher was geen mijnbezitter zonder meer. Hij was een gehard man, die Alaska kende, er ieder jaar heen ging, en persoonlijk met zijn meeste employé's bekend was. „Ik heb order gegeven, Tonner," zei hij zijn secretaris, „om de twee mannen naar New York te brengen. De beste dokters moeten hen behandelen. Misschien kunnen zij hun gezicht terug krijgen. Ook de hond moet komen. Dien wil ik graag eens zien." „Zoo zijn er meer," verklaarde de secretaris. „De journalisten loopen me na om een foto van Capet. Stellen meer belang in den hond dan in de menschen. Ik heb ze maar een foto van een eskimohond gege ven zij lijken toch allemaal op elkaar." „Goed," zei mr. Fisher. „Bespreek kamers voor hen in 't Savoy-hotel, ook voor den hond. Niets is te goed voor dat trouwe dier." „Heel goed, mijnheer," zei de secretaris tevreden. Tilly, Fisher's dochter, had harde blauwe oogen, een knap gezicht, mooi krullend haar, maar dun ne, koel gesloten lippen. De heeren vonden haar koud en cynisch; zelf zei ze, dat ze meer van honden hield, naarmate ze meer mannen leerde kennen. „Vader," kondigde zij onder het diner aan, „ik wil dien eskimohond zien, waar de kranten zoo over kletsen." Mr. Fisher glimlachte. „Zijn adres is het Savoy- hotel. Ga daar heen als je hem wilt bezoeken." „Nee," zei de verwende Tilly. „Laat u hem hier komen. Dan zal ik hem in den auto meenemen naar onze buitenplaats. Daar kan hij tenminste loopen. 't ls 'n schande om zoo'n dier in een hotel op te sluiten. U moest hem te rugsturen naar Alaska." „En hoe denk je over de arme kerels vroeg üfi tció cloot Jtedetland. Wijk bij Duurstede. mr. Fisher rustig. „Waarom neem je die niet mee uit rijden naar het buitengoed „Zijn ze beschaafd informeerde Tilly koel. „Zeker," antwoordde haar vader, „Ward, de oudste, is opzichter. Kan je interessante verhalen vertellen van Alaska. Clarke is jonger, even in de twintig heeft een ingenieursdiploma. Allebei flinke kerels. Beklagen zich nooit. Toch schijnt Ward's geval hopeloos. Hij is al groot en zwaar, maar door gebrek aan beweging wordt hij te dik. De dokters zeggen dat zij niet kunnen opereeren vóór zijn gewicht is afgenomen. De ander heeft een kleine kans." „In orde," stemde Tilly toe, tamelijk onverschil lig. „Ik zal hen morgen allebei meenemen voor een rijtoer." Zoo verscheen dan Fisher's cynische dochter den volgenden middag aan het deftige Savoy-hotel. Met behulp van Bob, den chauffeur, escorteerde zij de beide blinde mijnwerkers en den eskimohond naar den auto. „Door het park, Bob," beval het meisje, „en dan de stad uit, in de richting van ons buitenhuis." Zij zat achterin, tusschen de beide mannen, terwijl Capet op de voorbank tevreden naar buiten keek. Hij was er nu al aan gewend, lekker eten te krijgen, zonder er eerst met een anderen hond om te moeten vechten. Alleen was het hem nog steeds vreemd, dat Bert hem geen commando's meer met de oogen gaf. Dat stemde den hond soms onrustig. Bert's oogen zeiden hem vroeger zooveel, dat alleen een hond kan begrijpen die oogen waren open, vriendelijk grijs, maar thans zonder uitdrukking. Tilly merkte het zij kreeg een kleinen steek in 't hart, den eersten sedert langen tijd. Haar vader had haar voorbereid op Jack Ward, maar niet op Bert Clarke. Ward was een groote, zware man, merkbaar teruggetrokken. Bert was geheel anderseen slanke athletengestalte, met een gebruind, fijn besneden gezicht en donkerblond, springend haar. Over zijn persoonlijkheid lag een zekere trots. Tilly zei iets over hun ongeluk zij antwoordden slechts met 'n paar korte woorden. Het klinkt ongeloofelijk, maar 't is waar Tilly voelde zich uit het veld geslagen, klein en ontroerd. Zulke sterke, flinke mannen, en zoo hulpeloos. Zij sprak vlug om haar voor haarzelf verbazingwek kend gevoel te verbergen zij wist niet dat ze gevoel bezat. Schuin keek ze van terzijde naar de rechte gestalte van Bert. Toen zij het gesprek op honden bracht, kwam er voor het eerst meer leven in hem. Ja, Capet was een prachthond, verklaarde hij. Zijn gezicht klaarde op. „Nietwaar, Capet." De hond likte de tastend uitgestoken hand. „Ik heb hem als jong beestje gered uit de sneeuw nu heeft hij schuld betaald door ons te redden." Capet toonde zijn tanden in een soort grijns hij keek zijn meester tevreden aan. „Ik geloof, dat hij u verstaat," lachte Tilly; maar haar oogen, gericht op de lichtlooze van Bert, lachten niet. Er kwam een mist voor. Zooals gezegd, het ijs begon te breken. Jack vertelde uit zijn bewogen leven opwindende verhalen. Bert voegde er de zijne aan toe. Tilly luisterde ademloos in geen jaren had ze met zulke interessante mannen gesproken. Zij hadden werke lijk gelééfd. Het ultra-beschaafde meisje wist niet, dat ze zulke emoties nog kon gevoelen. Dien middag kwamen zij niet tot Fisher's verblijf buiten New York, maar Tilly beloofde den volgen den dag vroeger te zullen komen en er heen te gaan. Zij hield haar belofte, en reed met de mannen en den hond naar de buitenplaats waar zij aten. Capet bleef er. „Hier kan hij tenminste hollen en een be hoorlijk hondenleven leiden," verklaarde Tilly. Den derden dag kon Jack Ward niet mee. Hij moest voortaan zooveel mogelijk beweging nemen, hadden de doktoren gedecreteerd, opdat hij de noodzakelijke vermindering in gewicht zou krij gen. Dus gebeurde het, dat Tilly dien dag en vele dagen daarna alleen met Bert Clarke ging rijden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 20