Ïn zekeren zin bent u het misschien niet, mijnheer," antwoordde Smithfield. „Want ten slotte is er training voor noodig om bediende, vooral om butler te zijn maar voor het beoefenen van de plichten der hoogere klassen schijnt in 't geheel geen oefening noodig. Vreemd, nietwaar, mijn heer? Gebrek aan gëoefenden arbeid komt alleen bij de heel armen en de heel rijken voor." Al converseerend waren zij het huis genaderd, zonder dat het geval Brindlebury verder was besproken. Toen dit plotseling tot Crane doordrong, stond hij onder aan de trap stil. „Maar wat is er eigenlijk gebeurd Het leek of Smithfield wat verlegen werd. „Ik vrees, dat er erg harde woorden gevallen zijn, mijnheer. Het is een feit en 't spijt me verschrikkelijk dat Brindlebury zijn handen niet thuis heeft kunnen houden, mijnheer." Het was een triomf der zelfbeheersching, dat geen spier zich op Crane's gezicht verroerde bij deze tijding. „Wanneer dat zoo is, moet de jongen natuurlijk verdwijnen." "ik had gehoopt, dat u misschien beide partijen had willen hooren." "Nee," antwoordde Crane. „Het zou mogelijk zijn, Brindlebury te hooren, of dé zaak te begrijpen zonder hem te hooren, of ik zou me mogelijk voor kunnen stellen, dat ik in zijn plaats hetzelfde zou gedaan hebben misschien zou ik hem zelfs wel gelijk hebben gegeven, maar het blijft een feit, dat ik geen bediende in huis kan houden, die een van mijn gasten slaat. Dat is wel een kwestie van standsverschil, Smithfield, maar het is nu eenmaal zoo. Smithfield boog. „Neemt u mij niet kwalijk, mijnheer, maar misschien begrijpt u niet, hoe mijnheer Tucker...." „Niets daarvan, Smithfield 1 Zeg tegen den jongen, dat hij verdwijnt, vanmiddag nog! Betaal hem, wat hem verschuldigd is, en stuur hem weg." Hij liep de stoep op, maar draaide zich halverwege om, en voegde er glim lachend aan toe „Je begrijpt toch, dat je mij niets over mijnheer Tucker kunt vertellen, dat ik zelf al niet veel langer dan één van jullie weet." Hij ging naar binnen. Tucker en mevrouw Falkener zaten naast elkaar in den salon, met het onmiskenbare gezicht van menschen, die verwachten en het recht hebben te verwachten, dat hun de gelegenheid wordt gegeven, hun gemoed te luchten. De eenige wraak, die Crane zich veroorloofde wanneer men zóó'n zachtaardige bestraffing ten minste nog wraak kan noemen was, dat hij hun klaarblijkelijken toorn volkomen bleef negeeren. „Wat zitten jullie daar gezellig," zei hij. „Ik hoop, dat jullie een even prettigen dag gehad hebt als ik." Tucker deed zijn mond al open om te zeggen „dat hebben we niet," maar Crane was al midden in een beschrijving van de jachtzelfs het feit, dat geen van zijn beide luisteraars wanneer ze ten minste werkelijk luister den het over zich kon verkrijgen, genoeg belang in zijn verhaal te stellen om hem zelfs maar aan te zien, liet hem volkomen ongeschokt. „Het doet mij pleizier, dat er ten minste iemand is, die zich vandaag geamuseerd heeft," zei Tucker, toen Crane even zweeg, om een sigaret aan te steken. Hij legde een erg duidelijken nadruk op „iemand". Crane klopte hem op de schouders. „Dank je, Tuck," zei hij. „Dat is zeker zoo. En ik geloof best, dat je daar schik in hebt. Ja, wij hadden een prachtdag drie vossen. Uw dochter, mevrouw Falkener, reed uitstekend. Ze is een buitengewoon paardrijdster niet alleen dat ze er zelf zoo aardig uitziet, maar ze maakt ook, dat het paard op zijn voordeeligst uitkomt." Nu werd mevrouw Falkener's gezicht beslist wat vriendelijker en ze vroeg „En waar is Cora nu Tucker, boos dat zijn bondgenoote wilde deserteeren, streek met zijn hand over zijn voorhoofd en zuchtte hoorbaar. Maar niemand nam er notitie van. „Ik wilde een korter pad zoeken en raakte toen het gezelschap kwijt. Maar zij zal wel aanstonds terugzijn en zij is onder goed geleide. Eiiot, onze buurman, vergezelde haar, en dan was er ook een mijnheer Lefferts, dien zij scheen te kennen." „Lefferts riep mevrouw Falkener, „die man hier O, Burton, hoe heb je mijn dochter in zulk gezelschap kunnen achterlaten Herinner je je nog, Solon, wat ik je van hem vertelde Tucker knikte kortaf. Hij was niet van plan, eenige belangstelling voor iemands beslommeringen te toonen, voordat de zijne afge handeld waren. KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE. De vrijgezel Crane huurt het land goed Revelly. Hij betrekt het met eenige vrienden, mevrouw Falkener, haar dochter en den advocaat Solon Tucker. Met behulp van den makelaar neemt hij een butler, een keukenmeisje, een kamermeisje en een schoenpoetser. De eerste heet Smithfield, het tweede Jane-Ellen, het derde Lily en de vierde Brindle bury. De logé's nemen aanstonds een vijandige houding aan tegen over het personeel, dat niet al te bescheiden optreedt. Tucker gaat belangstellen in Jane-Ellen Crane is niet onverschillig voor 't keuken meisje, maar moet zijn aandacht besteden aan Cora Falkener. DOOR ALICE DUER MILLER „Wat is er dan met Lefferts?" vroeg Crane. „Hij logeert KTq bij Eliot en ze verzochten ons beiden aan de lunch voor morgen. Is het beter, dat wij er niet heengaan „Niet als die jongeman daar is," riep mevrouw Falkener, die door het nieuwtje zeer opgewonden scheen. „Hij is een luiwammes, een verkwistend mensch. Je zult het wel niet gelooven," eindigde ze in een prachtigen climax, „hij is dichter 1" „Dat vertelde Cora mij." „Hij doet of hij op Cora verliefd is," ging haar moeder bitter voort, „en hij volgt haar overal zonder de geringste aanmoediging van haar kant, dat verzeker ik je. Maar ik heb hem eens heel onbeschaamd over haar hooren praten, 't Was op een partijtje, de eerste maal, dat ik hem ooit zag. Hij zat toevallig naast mij, toen Cora de kamer doorliep met dien mooien tred van haar. Ik zei tegen hem„Vindt u ook niet, dat ze zich beweegt als een slank fregat En hij antwoordde „Misschien meer op de manier van een duikboot. Je weet nooit, waar zij een volgenden keer zal opduiken. Ja, er is rond Cora een sfeer van geheimzinnigheid, heel geschikt voor de moderne krijgstactiek." Hij noemde haar achter haar rug Cora, maar sprak haar nooit zoo aan. En kort daarop verschijnt er een gedicht in een van de weekbladen, getiteld „Aan mijn Geliefde, Haar Vergelijkend met een Onderzeeër". Ik vond het uiterst grof." „En hoe vond Cora het vroeg Crane. „Ze las het nauwelijks door. Cora is veel te verstandig om veel aandacht aan poëzie te besteden." „Maar 'n dichter is toch wat anders, veronderstel ik," zei Crane. Persoon lijk was hij erg in zijn schik over die vergelijking met een duikboot. „Nee, van dichters houdt ze ook niet," zei mevrouw Falkener bits, en opstaand spoedde zij zich heen, om te zien of haar dwalende dochter toevallig niet binnen was gekomen zonder wat te laten merken. Toen zij weg was, besloot Crane zijn vriend de lang-gewenschte kans te geven. „Je ziet er uitstekend uit, Tuck. Wat heb je allemaal uitgevoerd, sinds ik van huis ging „Ik heb geen erg pleizierigen dag gehad," zei Tucker. Zijn stem klonk zoo schor en zwaar, dat het eerder op gebrom leek. „Nee, zeg! Toch niet een aanval van je oude maagkwaal, hoop ik?" Tucker schudde ongeduldig zijn hoofd. „Aan het ontbijt hoorde ik van mevrouw Falkener, die het weer van haar dochter had, dat je vanochtend de miniatuur had gemist, die daar op die tafel lag. Dergelijke zaken mag men niet licht opvatten. De eigenaars zouden iederen mogelijken prijs voor zoo'n ding kunnen vragen hoe leelijk het als kunst werk ook was en je zou maar hebben te betalen. Want, zie je, het kon niet door een ander vervangen worden. En daarom vond ik het mijn plicht, alle bedienden hier te laten komen en hen erover te ondervragen." „Je voelde je verplicht Jane-Ellen hier te laten komen, Tuck?" Tucker keek strak. „Ik zei al de bedienden. Smithfield gaf blijk van een mijns inziens zeer verdachte onwetendheid en onverschilligheid voor de heele zaak. Het kamer meisje was zoo hysterisch en bang, dat ik haar verdacht zou hebben, wanneer ik niet meer ervaring in dat soort zaakjes had gehad." „En was het keukenmeisje óók bang?" vroeg Crane met een nauwelijks onderdrukten glimlach. „Nee," antwoordde Tucker, „ze leek mij heelemaal niet bang, maar bovendien verdacht ik dat meisje ook niet van den diefstal of van medeplichtigheid." „Wel verdraaid, wat je zegt 1" riep Crane. En hij merkte, dat hij zich plotseling erg ontstemd voelde, omdat die Tucker in zijn afwezigheid zijn bedienden had verhoord en ondervraagd. Hij had natuurlijk den boel weer op stelten moeten zetten en misschien, dacht Crane woest, was hij weer onaangenaam geweest tegen dat uitstekende keukenmeisje, en had hij haar gevoelens gekwetst. Stel je eens voor, dat ze besloten had weg te gaan om Tucker's onhebbelijk optreden 1 Hij had maar half geluisterd naar het verslag, dat zijn vriend van het onderhoud gaf, en hoorde hem nu zeggen „Het scheen wel, of Jane-Ellen nog nooit in deze kamer was geweest. Ze stelde overal belang in. Ik zag haar naar dat prachtige portret van generaal Revelly kijken en ze vroeg me waarachtig, ze liet mij een heele beschrijving van diens leven geven." „Een kleine lezing over den burgeroorlog dus?" zei Crane.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 12