No. 4 VRIJDAG 22 JUNI 1934 Ofi teii dooi Jledcüand. Een mooi plekje van Soestdijk. Smithfield's houding vormde een waardig verwijt, Crane voelde geen aandrang het geheel wat op te fleuren, en zóó was het alles bijeen een verbazend ver velend geval. Zoo gauw de koffie was gebruikt, ging Cora voor de piano zitten. Ze vroeg om wat licht en Burton kwam naar haar toe. „Zou je niet met mij den tuin in willen loopen," vroeg ze fluisterend. „Er is iets, waar ik je over moet spreken." Crane stemde toe. Het was een prachtige, ietwat vochtige November avond. Het maanlicht was van een zeegroene schakeering, die op het tooneel nogal vaak, maar in natura vrij zelden voorkomt. De maan verborg de leegte van de bloembedden, gaf iets mysterieus aan de bladerlooze heesters, die kort geleden nog volop groen waren geweest, en deed de pilaren van de veran da, die overdag duidelijk kenbaar waren als opgeschilderd hout, bijna op de marmeren zuilengalerij van een ouden Oriekschen tempel gelijken. De avond was zoo stil, dat zij van de bijna een kwart mijl verder gelegen stallen het geluid konden hooren van een paard, dat stond te stampen, en de muziek van een oud negerliedje, dat een van de rijknechten op een valsche harmonica speelde. Crane floot zacht het wijsje mee, terwijl hij kalm naast Cora voortwandel- de, tot zij stilstond en heel ernstig zei „Ik heb je een paar dingen te zeggen, Burton. Ik ben niet gelukkig. Ik voel mij verschrikkelijk ellendig. Ik hoorde eigenlijk niet te zeggen, wat ik je nu ga zeggen, ten minste de algemeene opvatting is er tegen, dat een meisje zoo iets zegt maar ik heb het gevoel dat je werkelijk een vriend voor me bent, een vriend, met wien ik zelfs over heel intieme dingen kan spreken." „Daarin vergis je je niet, Cora," antwoordde hij. Hij was wat men een moedig man pleegt te noemen, met kalme zenuwen en een snel oordeel. Lichamelijke gevaren hadden een zekeren prikkelenden invloed op hem. Zedelijke moed ontbrak hem evenmin. Hoewel van nature er toe geneigd, alles liefst zoo prettig en aangenaam mogelijk te hebben, was hij er niet het minst benauwd voor, zich eens onaangenaam voor te doen, als hij dat noodig achtte. Maar nu, bij de gedachte aan wat miss Falkener van plan was hem te gaan zeggen want hij wist heel goed, waar dit op uit moest loopen was hij werkelijk volkomen van zijn stuk gebracht. Waarom vroeg hij zich af. Jonge en overigens schuchtere meisjes had hij hooren vertel len waren in staat om dit soort scènes te maken en hadden er zelfs pleizier in. Waarom zou hij onredelijk bevreesd zijn bevreesd met hetzelfde in stinctieve verlangen om er vandoor te gaan, als sommige menschen voelen, wanneer ze slangen of spinnen zien Waarom moest hij een gevoel krijgen, of hij de gevangenis ingeduwd werd „Twee jaar geleden, toen jij en ik het eerst kennis met elkaar maakten," ging miss Falkener door, terwijl zij hoe langer hoe zachter praatte om het beven van haar stem te verbergen, „ben ik meteen veel voor je gaan voelen, Burton. Ik mocht je werkelijk heel graag maar afgezien daarvan je weet dat er met moeder wel eens wat onaangenaams is afgezien ervan, dat ik zooveel sympathie voor je voelde, kwam ik zoo koud en zoo zakelijk mogelijk tot de overtuiging, dat het beste wat ik kon dóen was met je te trouwen." „Zoo, zoo, dat noem ik nog eens een vriendelijke gedachte van je," zei Crane. „Het was niet vriendelijk," zei Cora. „Het was niets anders dan je reinste zelfzucht. Ik geloofde wel, dat ik in staat zou zijn om je gelukkig te maken, maar werkelijk, jij was bijzaak en ik dacht hoofdzakelijk aan mij zelf. Maar ik ben er voor gestraft.Ze hield op, heel nerveus. Terwijl ze probeerde haar zelfbeheersching terug te vinden, merkte Crane, dat de voordeur van 't huis geopend werd. Een gele lichtbundel viel plotseling, over het gazon en hij zag, dat Tucker het bordes kwam oploopen. Hij stond nu rond te kijken en zocht hem blijkbaar. Burton verroerde zich niet, maar wanneer ooit sterke gedachtenconcentratie kracht heeft bezeten, dan werden Tucker's blikken nu letterlijk naar Crane toegetrokken. „Burton," zei Tucker. Geen antwoord. „Burton riep hij weer. Miss Falkener keek op. „Er riep iemand om je." Toen kwam er beweging in Crane. Voorloopig was hij gered „Heb je mij noodig, Tuck Solon liep voorzichtig de stoep af. Hij had den leeftijd bereikt, waarop het oog zich maar langzaam went aan snellen overgang van licht. „Ja," zei hij, „ik wou je spreken. Ik moet je even iets vragen. Je verze kerde mij toch, dat die Brindlebury het huis uit is, niet „Zeker heb ik dat gezegd," stemde Crane toe. „En ik was zelfs zoo dwaas te hopen, dat ik nu niets meer over hem zou hooren. Smithfield vertelde me voor het diner, dat hij vroeg in den middag vertrokken is." „Dan heeft Smithfield je belogen. De jongen ligt op het oogenblik te bed in zijn kamer." „Hoe weet je dat?" „Ga zelf maar kijken Crane was juist kwaad genoeg op de heele wereld om het prettig te vinden, dat hij tot actie kon overgaan. In een paar seconden was hij in den bedienden vleugel. Alle deuren stonden er open en het was overal donker. In een hoek van den overloop zag hij echter licht schijnen vanonder een blijkbaar gesloten deur. Crane wierp er zich met geweld op, in de veronderstelling, dat ze op slot zou zijn, maar blijkbaar had de jongen dezen voorzorgsmaatregel overbodig gevonden. De deur gaf dadelijk mee. Brindlebury lag plat op zijn rug en geheel gekleed te bed. Hij rookte een sigaret een van Burton en hij lag een nieuwen roman te verslinden, dien Crane den vorigen dag ontvangen had en dien hij sindsdien tot zijn groote bevreemding had gemist. Dicht bij het bed stond een leeg dienblad op den vloer het was kennelijk kort geleden nog zeer behoorlijk beladen geweest. Crane nam Brindlebury de sigaret uit zijn mond en trok hem het boek uit zijn handen. (Wordt vervolgd.)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 15