No. 4 VRIJDAG 22 JUNI 1934 Mevrouw Walton begon te lachen. „Wat kijk je somber 1 En wat praat je ernstig," verweet zij. „Je bent verplicht, de Shaws tegemoet te komen in dezelfde vriendelijke stemming, waarmee zij dit cadeau gestuurd hebben." „Vriendelijke stemming 1 Bespottelijk riep Walton knorrig. „Er zit iets achter. Toen die klok sloeg, wist ik 't zeker, want de laatste woorden, die Jim Shaw tegen me gesproken heeft, toen hij op het kookpunt van zijn woede was, dat was dit 't Is goed hoor, 't is best. De dag komt wel, dat jouw klok twaalf zal slaan. Denk dan maar eens aan me." „De klok twaalf slaan wat bedoelde hij daar mee „Och, dat is zoo'n uitdrukking van hem hij bedoelde, dat ik op z'n tijd mijn portie wel zou krijgen. Hij heeft natuurlijk die klok expres zoo ge draaid, dat hij twaalf moest slaan. Of op z'n minst zouden we opmerken, dat de wijzers op twaalf stonden, 't Is een slecht voorteeken, let maar op mijn woorden. We zullen geen pleizier hebben van dat cadeau." II. Tot een maand of zes tevoren waren de Waltons en de Shaws intieme vrienden. De twee mannen waren werkzaam in dezelfde afdeeling van een der departementen te Washington, en zij konden het best met elkaar vinden. Shaw was een kalme, zwijgzame natuur, en Walton was vroolijk en geneigd, op zijn tijd zijn heele hart uit te storten, maar hun karakters schenen elkaar aan te vullen in een omgang, die beiden zeer aangenaam was. Zij waren ongeveer tegelijk in Washington gekomen, Walton uit een kleine plaats in 't midden-Westen, en Shaw uif New York. Walton had willen ont snappen aan het eentonige bestaan in een provincie-stadje, Shaw aan het sloopende leven in een overvolle wereldstad. Maar, gelijk zoo menige vriendschap, die voorbestemd schijnt om eeuwig te duren, zoo was ook deze tot een snel en vroeg einde gekomen. De breuk was veroorzaakt door een verbetering van positie, waarnaar beide mannen hadden verlangd en gestreefd. Een salaris-verhooging van duizend dollars per jaar was voor beiden een groote aanwinst, en dus ook geen geringe factor om hen beiden tot inspanning aan te sporen. De collega's op het bureau sloegen den wedkamp, die in 't eerst volkomen vriendschappelijk bleef, met spanning gade. Zij, die ervaring hadden, wisten maar al te goed, welke uitwerking zoo'n strijd op de vriendschap kan hebben en gingen weddenschappen aan op den afloop. Toen de tijd naderde, waarop de promoties bekend moesten worden gemaakt, kwam er een merkbare ge dwongenheid in de houding van Shaw. Hij probeerde zich goed te houden, maar Walton doorzag en voelde hem snel. Aanvankelijk hadden zij samen vrijuit gepraat over hun kansen om te winnen. Later werd het onderwerp nooit meer ter sprake gebracht. Eindelijk kon Shaw zijn koelheid niet meer verbergen, en nam hij tegenover zijn vroegeren vriend een geniepig neerbuigende houding aan. Walton bleef overwinnaar. Hij was natuurlijk opge togen, maar trachtte zich kalm te houden, uit angst om de overgevoeligheid van Shaw te raken. Hij wou rond en open hartig zijn, maar zijn vriendschappelijke opmerkingen werden stilzwijgend aangehoord. Ten slotte keek Shaw den anderen kant op, als Walton naderde, en spraken zij nooit meer met elkaar. De gewezen vrienden namen niet meer dezelfde tram, om naar het kantoor en naar huis te gaan, en hun vrou wen, die eerst nog uitbundig vriendelijk tegen elkaar gedaan hadden, bezochten elkaar hoe langer hoe minder, tot ein delijk ook zij beiden den anderen kant op keken. Het was een buitengewoon onaangename toestand, omdat zij nog steeds buren waren. Op een ochtend, toen Walton en Shaw elkaar troffen in de groote marmeren vestibule van het departements gebouw, besloot Walton van die toevallige ontmoeting een goed gebruik te maken. „Hoor eens, Jim," riep hij uit, „waarom kunnen we geen vrienden blijven?" „Vraag jij dat vroeg Shaw, met een uitdrukking van ergernis, die hij niet trachtte te verhelen. „Ja, dat vraag ik," zei Walton, terwijl het bloed hem in het gezicht steeg. „Wat beteekent zoo'n promotie onder vrienden Ik zie niet in, waarom dat verschil moet maken." „Ja, zoo kun jij er over denken," zei Shaw met een bitter lachje. „Jij kunt makkelijk edelmoedig zijn, nu je den buit binnen hebt. En ik moet 't maar slikken en een gezicht probeeren te trekken als de kat, die den kanarie op heeft gegeten."1 „Kom, Jim, wees een kerel, en geef me een hand." En Walton voegde de daad bij het woord en strekte zelf zijn hand uit. Maar Shaw deed, alsof hij het niet zag; hij stond roerloos en bleef Walton in de oogen kijken. En toen maakte hij de opmerking over de klok, die op Walton een zoo diepen indruk had gemaakt, dat hij haar niet had kunnen vergeten. Een paar maanden later kwam Walton op een middag thuis met nieuws over Shaw. Het gerucht ging, dat deze ontslag had genomen uit zijn betrekking en van plan was, weer in New York te gaan wonen. En inderdaad, op een ochtend reden er twee verhuiswagens aan voor het huis van hun buren, en de inhoud van dat huis werd met zorg ingepakt en weggevoerd. „Ik ben blij, dat ze weg zijn," riep Walton uit, toen hij dien dag thuis kwam. „Nu hoef ik Shaw tenminste niet meer te ontwijken op 't bureau, 't Was onpleizierig, dat verzeker ik je, om nog maar te zwijgen over het geklets achter onzen rug. En ik zal 't huis des te prettiger vinden, als ik weet, dat er geen vijand naast me zit, die alles af kan loeren, wat ik doe." „Heb je ook gehoord, wat Jim Shaw uit gaat voeren in New York?" „Hij schijnt een baantje aan een bank gekregen te hebben. Niemand schijnt er het rechte van te weten, maar ik denk, dat hij iedereen heeft ingeprent, zijn mond te houden, omdat hij niet wou, dat ik er achter kwam alsof 't me iets zou kunnen schelen, waar hij blijft of wat hij doet." Zij hadden niets afgesproken, maar na dien dag begonnen zij geen van beiden meer over de Shaws. Zij slaagden er in, hen zwijgend uit hun leven te verwijderen, alsof zij er nooit ingekomen waren. Maar dat was niet makkelijk, omdat er zooveel herinneringen waren aan een prettigen omgang. En nu was die klok gekomen 1 Hoe moesten ze er mee aan? „Als ik mijn zin kreeg, stuurde ik hem zoo weer terug naar waar hij vandaan gekomen is," en om nadruk op zijn woorden te leggen, bracht Walton zijn vuist op tafel neer. „Nee, schat, dat kun je niet doen," zei mevrouw Walton kalm. „De kist is trouwens aan mij geadresseerd. Alleen weet ik niet, hoe ik Betty moet schrijven om haar te bedanken. Ik weet haar adres niet." „Je wilt zeker, dat ik er op 't bureau naar informeer vroeg Walton sarcastisch. „Da's een goed idee," antwoordde zijn vrouw. Zij ging te zeer in haar gedachten op, om den spot in zijn woorden te voelen. „Dacht je nu echt, dat ik daaraan begon Om al die praatjes over die ruzie weer op te rakelen „Je kunt er toch bij vertellen van dat cadeau.. „Hoor eens, Irene, dat zou te gek klinken. Stel je voor, dat ik iemand op Onder betrouwbaar geleide

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 29