DOOR ALICE DUER MILLER
Nu," zei hij, „je hebt vijf minuten om je spullen in te pakken en te
verdwijnen." Het bleek nergens uit, dat er zelfs maar aan gedacht
was om te pakken. De eigendommen van Brindlebury lagen orde
loos in het rond.
De jongen keek Crane aan. Hij zou graag wat geantwoord hebben, maar
er schoot hem niets behoorlijks te binnen. Dus hij stond langzaam op en pro
beerde zijn haar goed te strijken, dat erg slordig zat.
„Ik weet niet zeker, of ik wel iets kofferachtigs bij de hand heb," mom
pelde hij ten laatste. Maar na even zoeken werd er een in de kast gevonden.
„B. Revelly" stond er op.
„Een vriendschapsbewijs van je vroegeren meester zeker zei Crane.
De jongen antwoordde niet. Met een vrij norsch gezicht bracht hij zijn
kleeren in orde. Hij had geen kijk op inpakken. Een tandenborstel en wat
jtabak, een natte spons en een stuk of wat overhemden, schoenen en pyama's,
het ging allemaal slordig door eikaar.
De vijf minuten waren bijna gepasseerd, zonder dat er een woord was ge
zegd, toen een lichte voetstap op den overloop werd gehoord en een stem riep:
„Heeft 't je goed gesmaakt, schat En daar kwam Jane-Ellen vlug de
kamer binnen loopen. Al de schuchterheid was uit haar houding verdwenen.
Op het gezicht van den heer des huizes bleef ze plotseling staan en met
een uitdrukking van den uitersten schrik bracht zij haar hand naar haar gezicht.
Brindlebury ging voort met pakken. Hij vulde de hoeken op met sokken en
scheerzeep.
„O, mijnheer, wat zijn we slecht geweest
„Jane-Ellen," zei Crane, „dat gaat werkelijk niet langer zoo. Het was
goed bedacht en je hebt 't heel handig gedaan, maar neem me niet kwalijk
die truc is een beetje afgezaagd. Ik kan dit niet meer beschouwen als onbezon
nen zusterlijke liefde, die den jongeren broer in bescherming neemt. Ik geloof
eerder, dat jij een plan had gemaakt, om je broer ongemerkt hier in huis te
houden, en dat het jouw werk is, dat hij hier mijn eten ligt op te eten en mijn
boeken leest en als ik me niet vergis ook nog mijn cigaretten oprookt."
„O Brin, rook je mijnheer Crane zijn sigaretten riep Jane-Ellen.
„Alleen wanneer ik er zelf niet heb," zei broer.
„Niet alleen doet hij geen mond open om zich te verontschuldigen, maar
hij maakt nog aanmerkingen op mijn smaak ook," zei Crane.
Het was te verwachten, dat Jane-Ellen nog een poging zou doen, om
den toestand te verbeteren. Zij stond in diepe gedachten. Ten laatste begon ze.
„Ik wil niet goedpraten, wat wij gedaan hebben, mijnheer, maar wanneer
u mij vanmiddag even een oogenblik alléén had willen spreken, dan had ik u
gevraagd, of Brindlebury vannacht had mogen blijven. Maar ik durfde niet,
waar mijnheer Tucker bij was. Ik ben zoo bang voor hem."
„Daar heb je 't weer," zei Burton, „je vertelt onwaarheden. Je bent
heelemaal niet bang voor mijnheer Tucker."
„Niet zoo erg als voor- u, mijnheer
„Jane-Ellen," zei Crane, „ik geloof, dat je een heel ondeugend meisje
bent." Hij was verbaasd, dat zijn heele booze bui verdwenen was.
„Ik begrijp wat u wilt zeggen, mijnheer," zei het keukenmeisje. „En u
hebt gelijk. Ik ben niet altijd eerlijk tegen u geweest. Maar heusch, mijnheer,
een bediende kèn niet altijd oprecht en ronduit spreken. U weet zelf wel, dat
dat niet altijd gaat."
„Ik zou het toch prettig vinden, wanneer iemand het eens probeerde."
„Maar als ik u nu vraag, Brin te laten blijven, dan is
het eerlijk gemeend. Hij zal vast en zeker zijn excuus
aanbieden."
„Dat doe ik niet," zei de jongen, die nog steeds aan
't pakken was.
Maar zijn zuster deed, of zij de onderbreking niet
hoorde.
„Hij zal alles doen, wat ik hem zeg, als u ten minste
toe wilt geven. Vindt u niet, dat u wat erg streng voor
hem bent Hij is mijn broer en ik zou blij zijn als u hem
wilde laten blijven."
Het verlangen om anderen blij te maken, is geen
misdaad, maar toch schaamde Crane zich geweldig, dat
zijn vastbeslotenheid zoo begon te wankelen, terwijl dat
aardige stemmetje aan het woord was. Hij keek naar den
jongen, dacht aan Tucker, keek héél lang naar het meisje.
Wie zou zeggen wat er gebeurd was, wanneer hij niet
met uiterste krachtsinspanning zijn blik uit Jane-Ellen's
mooie oogen had losgetrokken en hij niet plotseling een
klein voorwerp op Brindlebury's tafel had zien liggen.
Het was de miniatuur in de parel-lijst
Zij zagen het mooie ding alle drie tegelijk. En alle drie
staken ze er hun handen naar uit. Maar Crane was het vlugst. T\T H
Hij nam het op. 1NU.
„Kun je hier een uitleg van geven, Brindlebury?"
„Ik kan u alles verklaren riep Jane-Ellen.
„Daar ben ik stellig van overtuigd," antwoordde Crane. „Het is maar de
vraag, of ik je verklaring zal gelooven."
Crane keek van de miniatuur naar het meisje. Hij besefte heel goed, dat
die merkwaardige gelijkenis de eenige reden was, waarom hij het kostbare
voorwerp terug wilde hebben.
„Jane-Ellen," zei hij, „ga naar beneden en laat den wagen dadelijk voor
komen aan den zij-ingang."
„Maar, mijnheer .Crane, u zult Brin toch niet laten arresteeren?"
Crane schudde het hoofd.
„Het is eigenlijk mijn plicht' maar ik zal het niet doen. Ik zal hem met
den wagen op een behoorlijken afstand hier vandaan brengen en hem er dan
uitzetten."
„Precies als een zwervende kat," zei de verbaasde zuster.
„Katten komen meestal terug," zei de jongen, die al weer de oude begon
te worden.
„Katten zijn taaie beesten," zei Crane met een veelbeteekenenden nadruk
op „taaie".
Er was iets in den toon van de laatste opmerking, dat een eind maakte
aan de conversatie. Jane-Ellen verliet gehoorzaam de kamer.
Brindlebury .raakte in een woeste vechtpartij met de riemen van zijn
koffer, die niet dicht wilde. Het lukte pas, toen Crane een handje kwam helpen.
Toen zij naar beneden gingen, stond de auto rustig voor den zij-ingang te
brommen. Niemand was te zien, behalve Jane-Ellen, die peinzend naar den
wagen stond te kijken.
Brindlebury stapte in en zette den koffer tusschen zijn knieën. Crane
volgde en had de rem al losgezet, toen hij opkeek en merkte, dat het meisje
er nog stond.
„Wil je misschien meegaan, Jane-Ellen, om je broer zoover te begeleiden?"
Natuurlijk wilde zij ze keek vlug rond en wilde de stoep oploopen, maar
Crane riep haar toe
„Nee, ga niet naar boven. Er ligt nog een jas van me in het jassenkamertje.
Trek die maar aan."
Onmiddellijk daarop kwam zij terug in een zware Iersche grof-wollen
overjas, die hij dat voorjaar in New York had laten maken. Hij zat Crane
uitstekend, maar verborg Jane-Ellen volkomen. Zij had het klaargespeeld, den
kraag op te zetten, die tot boven haar hoofd uitkwam. De rand sleepte over
den grond en de mouwen hingen ver over haar handen. Maar die overvloed
van kleeding hinderde haar niet in haar bewegingen. Zij sprong achter in
den wagen, en ze reden weg.
Zoowat een half uur later stopte Crane. Zij bevonden zich nu in de buiten
wijken van de hoofdplaats van het district.
„Hier stap je uit."
Brindlebury gehoorzaamde.
„Smithfield heeft je, meen ik, je loon al uitbetaald." Burton tastte in
zijn zak. „Hier heb je nog wat extra's."
De rechtermouw van de Iersche jas raakte plotseling in heftige beroering
en het volgend oogenblik kwam Jane's handje te voorschijn en voelde Crane
de aanraking van haar vingers. Zij trok zijn hand weg van
haar broer.
„Neem dat geld niet aan, Brin," riep ze.
Brindlebury liet zijn hand zakken.
„Natuurlijk niet, waar zie je mij voor aan zei hij.
Toen nam hij zijn pet, kuste zijn zuster ten afscheid en
zijn koffer grijpend, verdween hij in de duisternis.
Het was een oogenblikje stil tusschen de twee ach
tergeblevenen, voor Crane zei
„Je zou beter voorin kunnen komen. Dat zit ge
makkelijker."
Haar jas ophoudend of het een kroningsmantel was.
stapte Jane-Ellen in, ging zitten, en sloeg de jas voor
zichtig om haar knieën. Crane moest zich bedwingen om
haar hierin niet behulpzaam te zijn. Weer piepte de rem
en de wagen gleed vooruit.
Er is heel veel geschreven over stilte als methode voor
geestelijk verkeer. Maar er zijn niet veel menschen, die den
moed hebben, zoo'n methode in practijk te brengen
zeker niet in het maatschappelijk leven. Veronderstel eens,
dat een gastvrouw, haar tafel rondkijkend, zou merken,
dat de gasten zonder uitzondering de conversatie gestaakt
KORTE INHOUD VAN HET
VOORAFGAANDE.
De vrijgezel Crane huurt het land
goed Revelly. Hij betrekt het met
eenige vriendenmevrouw Falkener,
haar dochter en den advocaat
Solon Tticker Met behulp van den
makelaar neemt hij een butlereen
keukenmeisje, een kamermeisje en
een schoenpoetser. De eerste heet
Smithfield, het tweede Jane-Ellen
het derde Lily en de vierde Brindle
bury. De logé's nemen aanstonds
een vijandige houding aan tegen
over het personeel, dat niet al te
bescheiden optreedt. Tucker gaat
belangstellen in Jane-Ellen Crane
is niet onverschillig voor 't keuken
meisje. maar moet zijn aandacht
besteden aan Cora Falkener. De
moeilijkheden met het personeel
worden iederen dag grooter.