I IIIlil
UI KU mPtk
De 'Wille Gorilla
inds eenige weken leefde ik, aldus de Duitsche ontdekkings
reiziger Hermann Freyberg, in Gabon, een deel van den
Franschen Congo. Mijn hoofdkwartier had ik opgeslagen
niet ver van Lac Anenghé. Vandaar uit trok ik met geweer
en fototoestel gewapend geregeld het oerwoud in. Op
zekeren dag verscheen Badinga, de beroemde medicijnman
van deze streek en mijn trouwe hulp op al mijn tochten,
en deelde mede, dat er een kudde olifanten op komst
was. Maar zooals het "aak geschiedt in Afrika, zou het
ook nu gaan ik kreeg geen olifant op mijn tocht te zien,
maar wel iets heel anders, en veel belangwekkenders. IWij
baanden ons ten koste van veel inspanning en een groote
vermoeidheid een weg door het tropische woud, waar
de enorme plantengroei slechts toelaat, dat men stap
voor stap, en met behulp van een groot kapmes vooruit
gaat. Plotseling wenkte Badinga, die voor mij liep. Reeds
wilde ik het teeken geven aan de dragers, die mij volgden,
om te rusten, toen een ontzettende kreet weerklonk. Ver
schrikt sprong ik op, maar Badinga pakte mij beet en belette
mij vooruit te stormen.
Brullend, krijschend, jammerend, staat een schepsel
voor mij, wien 'n waanzinnige woede uit de oogen schittert.
Vreeselijk is het monster in zijn schrikaanjagende af
zichtelijkheid.
Een oerwezen, een woudreus uit vervlogen eeuwen
staat voor mij en gilt toornig, omdat ik zijn verblijf en
bestaan heb ontdekt. Een grauwe mantel van dichte haren
valt over zijn schouders tot halverwege zijn rug. Dreunend
slaat hij met de vuisten op de geweldige borstkas. Mijn
zenuwen zijn ternauwernood tegen zijn voortdurend bloed
dorstig brullen bestand.
Ik ruk mijn geweerdrager het wapen uit de handen
en leg aan. Maar Badinga duwt met ijzeren kracht mijn
hand neer. „Niet schieten, heer, niet schieten. Injuna is
onze broeder. Ik zal met hem spreken en Injuna zal weg
gaan. Badinga weet het."
Langzaam doet Badinga een paar stappen vooruit en gaat
op den geweldenaar toe. Badinga heft zijn armen, als om
het monster te kalmeeren, omhoog, spert zijn mond zoowat
even ver open als 't dier voor hem den snuit, en begint met
zijn „broeder" te spreken, dat wil zeggen, hij raast, tiert, brult
even hard als de gorilla. Het is een tweegesprek, tusschen
twee woudnegers, verschrikkelijk om aan te hooren. Ik versta
niets anders dan nu en dan het woord „Injuna" (gorilla).
De gevangen jonge
gorilla wordt naar
het dorp gebracht.
Stervende Injuna. Met duidelijken spot in
zijn trekken staart hij de omstanders aan.
De gevallen reus temidden van zijn