No. 6 VRIJDAG 6 JULI 1934 175 De dresseur. Falkener te trekken, „Cora, waarom heeft je moeder toch zoo'n hekel aan me „Dat heeft zij zeker," zei Cora ronduit. „Eerlijk gezegd, Leonard, je treedt ook verbazend onhandig tegen haar op. Je begint altijd over dingen te praten, waar zij geen woord van begrijpt, en daar is geen merrsch erg op gesteld." Lefferts zuchtte. „Ja, zie je, zij windt me ook zoo vreeselijk op. Je raakt er aan gewend, je vrienden te vervelen en in den put te helpen. Maar wezenlijk gehaat te worden, dat werkt prikkelend. Menschen, die bloedige familie-veeten en oorlogen van geheime genootschappen hebben meegemaakt, weten dat er niets bestaat, dat je zóó opmontert. lederen keer dat ik mevrouw Falkener tegen kom, voel ik mij als het opperhoofd van zoo'n „tong", zoo'n geheim Chineesch genootschap. Zeg, Cora, voel je er wat voor om tot mijn „tong" te behooren, of beschouw je het als je plicht in de „tong" van je moeder te blijven Men begaf zich naar de eetzaal, vóór Cora verplicht was te antwoorden, en door een betrekkelijk eenvoudige manoeuvre hij verzocht den heer, die al naast haar zat, op te staan lukte het Lefferts de plaats naast haar te bemachtigen. Crane, die tusschen Eliot en een van de andere heeren zat((.had het een poosje heel rustig. Hij had voor dien middag een klein plannetje bij zichzelf opgemaakt, een plannetje, dat om het eerlijk te bekennen eerst bij hem op gekomen was, toen Tucker meedeelde liever thuis te blijven een plannetje in 't kort, dat gebaseerd was op het visioen van een rustige keuken met Jane-Ellen en poes Willoughby. Crane wist, dat een lunch bij Eliot een langdurige historie was. De ge rechten werden langzaam opgediend en langzaam gegeten. Men deed een flinken tijd over de koffie en de sigaren en bij de geringste aanmoediging bracht Eliot de Madeira van zijn grootvader te voorschijn. En als dat afgeloopen was, kon je jezelf een geluksvogel noemen, wanneer je aan 'n bezoek aan de stallen ontsnapte. Zooiets beteekende den vollen namiddag 1 Na de lunch wachtte Crane dus een goede kans af. Om dien tijd was Tucker, onder voorwendsel de krant te gaan lezen, in een prettig dutje weg gedoezeld mevrouw Falkener lette er onder een rij samenhangend ge sprek met Eliot door scherp op, dat Lefferts niet met Cora de kamer uitliep, om ergens een rustig praathoekje te vinden. (Wordt vervolgd) IX. Eliot's groote bibliotheek, waar Crane en zijn gasten werden binnengeleid, zag eruit zooals een kamer er alléén uit kan zien, wanneer een stuk of wat nietsdoende men schen er den halven dag hebben doorge bracht. De sofakussens lagen over den grond, de kranten op de sofa's, sigaretteneindjes en -asch overal. Er hing een dikke tabakswalm Eliot zelf, die in de houding van een com mandant temidden van dezen gezelligen chaos op het haardkleedje stond, was als 't volgt aan 't boomen „Ja zeker, en hij had geen één gezonden poot, toen hij hem kocht, en dat moet in 1919 geweest zijn, want ik herinner me nog best Hier brak hij af om de visite te begroeten. Lefferts, die er bijzonder netjes en frisch uitzag, stevende op Burton en mevrouw Falkener af. „Zij zijn nu al drie uur achtereen aan 't praten over een splinter in een voorpoot van een paard, dat hun geen van allen be hoort. Laten wij eens over iets verstandigs praten, of voelt u er niets voor?" „Niet speciaal, als u er toch om vraagt," antwoordde mevrouw Falkener, die zich zelfs niet verwaardigde den poëet aan te zien, en veel belangstelling toonde voor den anderen kant van de kamer. „Iets verstandigs trekt u dus niet aan," ging Lefferts voort, „nu, dan moeten wij het eens met wat anders probeeren. Wat dunkt u van het fantastisch-sarcastische of van het komisch-fantastische genre Of bijvoorbeeld over. Maar met een zachten uitroep van ver veling en ergenis liep mevrouw Falkener weg. Lefferts keek met een kalm glimlachje naar Crane. „Zij moet niets van mij hebben," zei hij. „Cora," voegde hij er aan toe, zijn stem licht verheffend om de aandacht van miss beproevingen en over hun eigen groote rechtvaardigheid. Hij vond het niet aangenaam, de rust, die op de herrie gevolgd was, te verbreken met de mededeeling, dat ze gezamenlijk uit lunchen zouden gaan. „Burton," zei mevrouw Falkener met een strengen blik in de richting van haar dochter, „ik heb je gisteren uitgelegd, waarom ik er geen prijs op stelde, die invitatie aan te nemen." „Dat weet ik," zei Burton, „maar er is op het oogenblik zoo'n gebrek aan personeel, dat wij buitenshuis mochten lunchen of heelemaal niet. Heeft u werkelijk ernstige bezwaren tegen een lunch bij Eliot, dan is er hier, geloof ik, nog wel iets kouds, dat opgediend kan worden, als u dat niet erg vindt. Jij gaat toch mee, hè, Cora „Graag," antwoordde zij. Crane's optreden was ongewoon krachtig en mevrouw Falkener zag in, dat het tijd werd de bakens een beetje te verzetten. „Ja," zei ze, „als jullie allemaal gaan, dan ga ik natuurlijk ook. Weet je, het is hier zoo verbazend gezellig en ik ga hier werkelijk niet graag vandaan." ,,'t Heeft mij hier het laatste half uur niet zoo bar gezellig geleken," antwoordde Burton, „maar het doet mij genoegen, dat u het wèl prettig vond." „Ach, Burton, beste, je vat die dingen zoo zwaar op. Van die kleine moei lijkheden met personeel, dat zijn dingen, die in het leven van een vrouw vrijwel iederen dag voorkomen. Jullie, leden van het sterke geslacht, moest je er niet zooveel van aantrekken. Wanneer je zoolang als ik een huishouding hebt gehad, zul je ervaren^ dat het er maar op aan komt, van het eerste oogenblik af flink op te treden. Dat is het eenige wat ik in je afkeur, Burton, je bent wat slap, wat gemakkelijk." Tucker stond op en wreef over zijn voorhoofd. „Ik denk, dat ik maar niet meega," zei hij. „Ik heb wat hoofdpijn. Heele maal niet erg maar ik zal rustig hier blijven lunchen, als jullie het goedvindt wat koud vleesch en een glas sherry is alles wat ik noodig heb." Wanneer Crane „wat slap" was, dan liet hij er nu niets van merken. „Het spijt me, Tuck," antwoordde hij, „maar het zou heel wat geschikter zijn, als je ook maar meeging." Hij was niet van plan, Tucker alleen met Jane- Ellen in huis te laten, terwijl Smithfield op zoek was naar nieuwe bedienden. „Ik dacht niet zoozeer aan mijzelf als aan jullie," antwoordde Tucker. „Ik vrees, dat ik geen al te prettig gezelschap zal zijn." „Maar ik dacht juist aan jou, Tuck," antwoordde zijn gastheer. „Wat zou je al dien tijd moeten uitvoeren behalve met het keukenmeisje converseeren Tucker zei tamelijk onvriendelijk, dat hij natuurlijk zou gaan als Crane er op stond, maar dat. Crane liet hem zijn zin niet afmaken. „Dank je," zei hij luchtig. „Dat is nog eens aardig.Wij rijden er om twaalf uur heen."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 15