No. 6 VRIJDAG 6 JULI 1934 191 Oft tei.\ daai Jfedetland. Het landpaadje (bij Oosterbeek De verblufte Shaw keek nauwelijks naar het papier, dat hem overhandigd werd. „Zooals u zien zult, hebben wij zeer strikte orders," ging Hudson voort. „Uw dienstbetrekking is heden geëindigd. Wij hebben order, u een maand salaris uit te keeren, zoodat u niets te klagen hebt." „Niets te klagen 1" herhaalde Shaw boos. „Wat is een maand salaris, hier in Parijs Daar kan ik niet eens onze passage naar New York mee betalen." „U hoeft u over uw hotelrekening, tot van daag toe, geen zorg te maken," ging Hudson even kalm voort. „Die zullen wij voldoen. Maar van dit oogenblik af stellen Brooks en Co. zich niet aan sprakelijk voor uw eventueele schulden." „Als ik ooit iets monsterachtigs gehoord heb, is 't dit," zei Shaw, zenuwachtig heen en weer loopend. „In dat telegram staat niets ik eisch een verklaring. U weet natuurlijk heel goed, wat er achter zit." „Natuurlijk weet ik dat, even goed als u zelf." „Ik?" Shaw keek hem strak aan. Zoo'n on beschaamde vlegel. „Ik weet niets absoluut niets. Zegt u me in vredesnaam, wat er gaande is." Hudson scheen daar echter niet veel zin in te hebben, 't Was nogal een teere kwestie, hield hij vol. En hij maakte zich gereed, om te vertrekken. „De manier, waarop Brooks en Co. me be handelen, is heelemaal niet teer," verklaarde Shaw, „en ik eisch opheldering." Hij ging tus- schen den bezoeker en de deur staan. „Goed, als u met alle geweld wilt...." ant woordde Hudsonnu eerst scheen hij zijn ge lijkmoedigheid te verliezen. „Misschien kan de naam „Walton" u iets zeggen." „Walton herhaalde Shaw. „Ik heb iemand- gekend, die zoo heette. „En u hebt hem voor korten tijd een gouden klok gestuurd, geloof ik." In plaats van te antwoorden schaterde Shaw het uit. Hij lachte zoo luid, dat zijn vrouw de deur van de slaapkamer opendeed om te zien, waardoor die onstuimige vroolijkheid veroorzaakt werd. „Wat is er voor grappigs vroeg zij, en zij keek naar het ernstige gezicht van den bezoeker en naar het booze gezicht van haar man. „Deze meneer heeft me juist verteld, dat ik een gouden klok naar Charles Walton gestuurd heb. Vind je 't niet leuk Mevrouw Shaw erkende dit, maar lachte niet. ,,'t Is te bespottelijk om over te praten," zei ze. „Mijn man en ik zouden meneer Walton nog geen postzegel van twee cent sturen. Maar al hadden we 't gedaan, dan zie ik nog niet in, wat daar voor kwaad in stak." „Ja," stemde Shaw met haar in, „dat is zoo. Verondersteld, dat we 'n klok hadden gestuurd, wat zou dat dan nog Dat is toch zeker geen misdaad Hudson trok met een spottend gebaar zijn wenkbrauwen op, om te kennen te geven, dat hij zich niet voor den gek liet houden. „Ja, een klok is een heel onschuldig cadeau," antwoordde hij. ,,'t Eenige ongeluk is, dat dit exemplaar gestolen was." En hij wachtte op het effect van deze onbewimpelde mededeeling. „Gestolen 1" riepen de Shaws tegelijk uit, en zij keken elkaar aan. Er volgde een stilte. »Ja> gestolen," hervatte Hudson, „tegelijk met een aantal andere artike len van waarde, uit een villa op Long Island." „Moet ik daaruit begrijpen, dat u mij van diefstal beschuldigt vroeg „Waarde heer, ik beschuldig u nergens van," antwoordde Hudson zoet- sappig. „Ik kwam alleen, om mijn instructies uit te voeren." „Walton 1" riep Shaw uit. „Dit is zijn werk, de ellendeling. Als iemand die klok gestolen heeft, dan is hij 't." Hudson bewoog zich opnieuw in de richting van de deur. „U kunt van nu af aan doen wat u wilt," zei hij. „Als ik in zulke omstan digheden was, zou ik maar gauw zorgen, dat ik nog iets van de wereld zag, vóór de politie binnenkwam. Die zal nu wel zoowat gewaarschuwd zijn." „O ja riep Shaw sarcastisch uit. „En wóór moet ik de wereld voor gaan zien voor een maand salaris en die paar honderd dollars, die ik nog in mijn zak heb Brooks en Co. moeten zich niet verbeelden, dat ze zoo makkelijk van me af zijn." „Er komt iemand anders voor u in de plaats." „Een mooie manier, om al die beloften te vervullen, die ze me gedaan hebben. En dat heb ik allemaal aan meneer Walton te danken. Wacht maar tot ik thuis kom. Dan gebeurt er wat, daar kunt u op rekenen." „U gaat toch zeker niet terug naar New York „En of zoo gauw, als ik er maar komen kan. Morgenochtend gaat er een boot. We zullen eens zien, wie er in dat web gevangen wordt, Walton of ik." Den volgenden morgen waren de Shaws aan boord van de Leviathan, met bestemming New Yorlc. Het had hun niet veel moeite gekost, zoo laat nog een hut te krijgen, want het was een stormachtige tijd, zoodat niemand de reis voor zijn pleizier maakte. De laatste uren van hun verblijf te Parijs hadden zij in voortdurenden angst verkeerd, dat er zich iemand van de politie bij hen zou aanmelden. Het verbaasde hun zelfs, dat zij met rust werden gelaten, want zij meenden te bemerken, dat hun gangen gevolgd werden. Het feit, dat zij niet lastig werden gevallen, was het werk van Hudson. Toen hij in de hall van het hotel kwam, had hij daar een detective ontmoet, dien hij kende, en zooals hij reeds vermoed had, moest die man, ingevolge berichten uit New York, bij Shaw onderzoek gaan doen. Hudson ried hem echter af, Shaw's kamers te doorsnuffelen de menschen waren van plan, vertelde hij, den volgenden morgen met de Leviathan te vertrekken. Hij kon hen tot dan toe in 't oog houden. Daarna zouden zij op het schip voldoende bewaakt worden en de politie te New York wachtte hen op. „Maar hun bagage dan? Ze kunnen zich wel van eenige gestolen voor werpen, die ze nog in hun bezit hebben, ontdoen als ze dat ten minste al niet hebben gedaan." „Je kunt er op letten, of ze iets ergens anders heensturen dan naar/t schip," antwoordde Hudson. „Verder doet de douane haar plicht. Maar die knaap is schrander genoeg, om te begrijpen dat hij van nu af onder politie toezicht staat. Hij zal niet zoo dwaas zijn om te probeeren, gestolen goed van de hand te doen. Als hij een deel van den buit bij zich heeft, wordt hij ermee gepakt, een andere mogelijkheid is er niet. Hij speelt hoog spel, met naar New York terug te gaan." „Da's niets dan bluf, als u 't mij vraagt," zei de detective. „Hij hoopt ons van de wijs te brengen, maar ik zal zorgen, dat ik op denzelfden trein ben, en zien of ze aan boord gaan. Als ze er uit probeeren te knijpen, arresteer ik ze alle twee." (Wordt vervolgd)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 31