DOOR ALICE DUER MILLER Dit was Crane's kans. Hij glipte de hal in, zocht hoed en jas, bracht chauffeur en wagen in beweging, en reed vlug huiswaarts. Daar gekomen stuurde hij den wagen terstond terug om de anderen op te wachten. Hij ging niet, zooals hij graag gewild had, eerst naar de keuken. Hij voelde er niets voor, Jane-Ellen onaangenaam te zijn. Tegelijkertijd voelde hij zich in opstand komen tegen de gedachten, dat hij altijd een verontschuldiging moest zoeken, om naar haar toe te gaan alsof hij zóó'n verheven wezen was, dat hij beslist een verklaring diende te geven, wanneer hij naar het peil van haar gezelschap afdaalde. Hij had er behoefte aan, eens ronduit te zeggen, dat hij thuis gekomen was, enkel en alleen omdat hij meer dan iets ter'wereld verlangde, haar te zien. De eerste, dien hij zag, toen hij het trapje naar de veranda opliep, was Willoughby, die daar in het warme middagzonnetje lag te slapen. Dan werd hij ineens gewaar, dat ergens een pathéfoon dansmuziek speelde. De deur naar de hal stond wijd open. Hij keek naar binnen. Smithfiéld en Jane-Ellen waren aan het dansen. Hoewel zelf geen danser, had Crane er nooit groote bezwaren tegen ge voeld. De gedachte was wel eens bij hem opgekomen, dat de menschen, die er zoo geweldig tegen prjtesteerden, met het te berde brengen van hun be zwaren misschien meer kwaad stichtten, dan de dansen zelf. Maar nu voelde hij zich in protest-stemmïng raken het scheen hem een onduldbare intimiteit, dat zij daar gezamenlijk zoo geheel opgingen in hun amusement. Het tweetal merkte niets van zijn aanwezigheid en hij bleef er enkele minuten naar staan kijken, tot opeens Jane-Ellen's haar losviel en zij moest ophouden, om het in orde te brengen. Zij zag er beslist heel aardig uit, toen zij daar hijgend bezig was, maar voor Crane had dit schouwspel geen aantrek kelijkheid. Hij voelde alleen maar een sterken afkeer, meende hij. Hij was er zich half van bewust, dat men per slot van rekening toch niet als'mededin ger van zijn eigen butler kon optreden. Hij liep stilletjes heen, liet een paard brengen, en ging uit op een langen rit. Crane was een man, die niet spoeuig aan zijn gevoel toegaf; persoonlijk had hij nooit ervaren wat jaloezie was en hij was er voor zichzelf van over tuigd, dat hij een zeer bezadigd en hélder oordeel bezat. Maar nu kwam alles bij hem op, wat hij ooit tegen Jane-Eilen had hooren inbrengen, iedere ver dachtmaking van Tucker iedere hatelijkheid van mevrouw Falkener. Graag had hij haar nu bij zich geroepen, om haar in de grievendste bewoordingen te vertellen, wat hij van haar dacht, en hij stelde zich voor, dat dit onderhoud beel wat anders zou zijn dan zijn vroegere berispingen. Maar ten laatste kwam hij tot de slotsom, dat het eenvoudiger en tevens waardiger zou zijn, nooit meer eenige notitie van haar te nemen. Toen deze beslissing gevallen was, wendde hij zijn paard huiswaarts. Smithfiéld liet hem in, even kalm en onverstoorbaar als anders. „Is je middag naar genoegen verloopen, Smithfiéld?" informeerde zijn principaal. Smithfiéld staarde hem aan. „Pardon, mijnheer „Ben je er in geslaagd een jongen ter vervanging van Brindlebury te vinden Het gezicht van den butler helderde op. „Zeker, mijnheer, ik geloof dat ik een man heb niet precies een jongen, maar al een man-op-leeftijd die u wel zal bevallen." „Goed." Crane liep heen, maar de butler volgde hem. „Miss Falkener vroeg me u te zeggen, dat zij u graag even zou spreken, wanneer u thuis was gekomen. Zij is in uw kantoortje, mijnheer:" Een paar seconden stond Crane volkomen stil. Terwijl hij stilstond, kwam er langzamerhand een vastbesloten trek om zijn mond. Dan ooende hij de deur van zijn kantoortje en ging naar binnen. Het geoeurt wel eens, dat twee personen bijeenkomen met bedoelingen, zóó tegenovergesteld, als die van twee treinen die elkaar op een zelfde spoor tegemoet rijden. Cora en Crane gingen ieder te veel in hun eigen doel op, om eikaars signaallichten op te merken. „Cora," begon Crane met al de plechtstatigheid, waarmee die twee lettergrepen uitgesproken konden worden. „O Burton," riep het meisje. „Waarom ben je zóó bij mijnheer Eliot weggeloopen Het speet mij zoo. Is er iets gebeurd, dat je ontstemd heeft Wat was het KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE. De vrijgezel Crane huurt het land goed Revelly. Hij betrekt het met eenige vrienden, mevrouw Falkener, haar dochter en den advocaat Solon Tucker. Met behulp van den makelaar neemt hij een butler, een keukenmeisje, een kamermeisje en een schoenpoetser. De eerste heet Smithfiéld, het tweede Jane-Ellen, het derde Lily en de vierde Brindle bury. De logé's nemen aanstonds een vijandige houding aan tegen over het personeel, dat niet al te bescheiden optreedt. Tucker gaat belangstellen in Jane-Ellen Crane is niet onverschillig voor 't keuken- me isje, maar moet zijn aandacht be steden aan Cora Falkener De moei lijkheden met het personeel worden iederen dag grootciBrindlebury wordt weggestuurd, maar de sym- patnie van Crane voor Jane-Ellen groeit. „Ik stuurde den wagen toch dadelijk terug?" lXJo Q „Den wagen had ik niet noodig." IN(J. -7 Crane begon zich schuldig te voelen. „Het spijt mij, als ik schijnbaar onbeleefd ben geweest, beste Cora. Ik dacht, dat jij je bij Lefferts op je gemak voelde. Ik geloofde niet, dat het iemand op zou vallen...." „Je afwezigheid Ach, Burton Hij werd een onderdrukte opwinding gewaar, de dreiging van een of andere geweldige uitbarsting. Een plotselinge vrees maakte zich van hem mees ter, vrees voor de toekomst, voor de daad, die hij op het punt stond te doen, vrees zelfs voor die vreemde en totaal onbekende vrouw, die hij binnen eenige oogenblikken tot een deel van zijn dagelijksch leven zou gaan maken. Eén seconde lang had hij de illusie, dat hij haar nooit tevoren gezien of ge sproken had, en terwijl hij met deze zonderlinge en dwaze gedachte worstelde, hoorde hij zichzelf in duidelijke, heldere en niet slecht gekozen bewoordingen haar ten huwelijk vragen. Zij klemde haar handen samen. „En dat had ik juist zoo ontzettend graag willen voorkomen „Voorkomen „Burt, ik heb je zoo leelijk behandtld Hij keek haar zonder eenige uitdrukking aan. De feiten waren verschrikkelijk, liet Cora doorschemeren. Zij was al verloofd. „Met Lefferts Zij knikte tragisch. Crane voelde een sterke neiging te lachen. De wereld veranderde van uiterlijk. Met geweld stormde de werkelijkheid terug en daarmee een sterk gevoel van vriendschap voor Cora. Hij hoorde nauwelijks alles wat zij tot haar verontschuldiging aanvoerde. Zij wist, bekende ze, dat zij hem erg aangemoedigd had. De waarheid was eenvoudig, dat zij met hem had willen trouwen. Niets zou haar moeder aangenamer gevonden hebben. Maar het was niet haar bedoeling, zich achter gehoorzaamheid voor haar moeder te ver schuilen. Zij had zelf het plan gemaakt. „Dat was het, wat ik je gisteravond in den tuin had willen vertellen, Burton. Bij mezelf had ik het vaste plan gemaakt, je te trouwen. Maar nu moet je niet denken, dat ik niet veel voor je voelde of je niet bewonderde, in een bepaalde beteekenis ten minste...." „Er is maar één beteekenis, Cora." Dit deed haar weer wegglijden in de diepten der zelfbeschuldiging. Zij kon geen enkele verontschmdiging voor haar slechtheid vinden, zei ze. En intusschen maakte zij er een dozijn. En de voornaamste was, dat zij nooit zekerheid had gehad over Crane's gevoelens. „Je gedroeg je zoo vreemd voor iemand, die verliefd is, Burton," jammerde ze. „Ik was nooit zeker van je." „In de beteekenis, die jij er aan hecht, was ik niet op je verliefd, Cora." „En toch wil je, dat ik met je trouw „Om je eigen woorden te gebruiken ik voelde veel voor je en bewonderde je, maar verliefd was ik niet. De vernederende waarheid is, mijn beste meisje, dat ik zoo suf was, te gelooven dat j ij van m ij hield Er was een korte stilte. Toen zei Cora ronduit „Zijn de menschen nu geen rare wezens? Ik ben ver schrikkelijk in den put over de behandeling, die ik je aandoe en je raadt nóóit wat mijn eerste gevoelens zijn, nu ik hoor, dat ik je er niet ongelukkig mee heb gemaakt. Teleurstelling, Burton Gewoonweg teleurstelling, dat je niet van mij houdt 1" Crane lachte. „Ik ben ook min of meer in den put geweest om je vermeende genegenheid, en nu, ja 1 nu ik de waarheid onder oogen heb te zien, voel ik mij eigenlijk ook ietwat ont nuchterd Cora luisterde nauwelijks. „Het lijkt mij zoo vreemd," mompelde zij, „dat je mij niet liefhebt. Waarom bemin je me niet, Burton Toen begonnen zij beiden hartelijk te lachen, en gingen vervolgens over tot een nauwkeuriger beschouwing van Cora's toestand. Zij en Lefferts hadden elkaar den vorigen winter leeren kennen. Zij was niet dadelijk van hem gaan houden, misschien tegen hem ingenomen door het feit, dat hij ten dichter wèis en deed alsof hij aan alles, waar zij iets voor voelde, een hekel had. Maar heel kort daarna had zij bemerkt, dat hij van de dingen, waar

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 12