VRIJDAG 13 JULI 1934
Firma Stekel en Zonen.
llsgajj
Hij vond Smithfield in de hal en maakte hem duidelijk, dat de dames
plotseling weggeroepen waren. Daarna liep hij naar de garage om alles voor
het vertrek in orde te brengen.
Toen hij terugkwam, vond hij het huis in een opschudding en een her
rie, als alleen maar een zeer energieke dame in slecht humeur in staat is te
verwekken. Smithfield, Cora en Jane-Ellen schenen allen tezamen bezig met
inpakken Solon en de nieuwe knecht liepen de trap op en af met vergeten
boeken, mantels en parapluies, terwijl mevrouw Falkener een algemeen en
vrij boosaardig toezicht hield op ieders verrichtingen. Te zeggen, dat de nieuwe
knecht liep, is niet geheel juist. Zelfs Tucker's waardige voortbeweging ver
diende ternauwernood die benaming. Maar de nieuweling, kreupel en gebogen
als hij liep, bereikte geen grooter snelheid dan vereenigbaar is met een volko
men stijf linkerbeen. Crane voelde zich werkelijk verplicht tusschenbgide te
komen, had een tooneeltje op den overloop boven zijn aandacht niet getrokken.
Cora deed haar best, Jane-Ellen een fooi toe te stoppen, en Jane-Ellen wilde
die niet aannemen. Beiden bloosden en waren verlegen.
„Ik wou je dit geven, omdat
„Maar, miss Falkener, ik heb niets...."
„Je bent zoo.
„Och nee, miss, ik heb heelemaal geen..
De nadering van Crane stelde het keukenmeisje in de gelegenheid te
ontsnappen. Cora keerde zich naar Burton.
„Zij heeft zóó haar best gedaan en zij wilde niet eens een kleinigheid aan
nemen. En je hebt nog nooit zoo iets gevoeld als die kleine handen van haar,
Burt. Het is of je een vogeltje aanraakt."
„Ja, ik weet het," zei Crane. „Ik bedoel, zoo zien ze er uit. Ik wilde je
héél even spreken, Cora," ging hij haastig voort. „Ik vrees, dat ik niet veel
goeds voor je gedaan heb, behalve dat je moeder boozer op mij is dan op jou.
En dat is óók al iets."
„O, ik vind het niets erg, nu het voorbij is," antwoordde zij. „En je wilt
Len vanavond wel vertellen wat er allemaal gebeurd is, hè En aan welk
adres hij schrijven kan. Wij zullen je allebei ons leven lang dankbaar blijven."
Op dit oogenblik schreed mevrouw Falkener, gesluierd en met haar hoed
op, majesteitelijk uit haar kamer, gevolgd door Smithfield, Tucker en den
ouden knecht, die het laatste deel van haar bezittingen droeg. De tijd van
vertrekken was gekomen.
X
Toen de dames vertrokken waren, stonden Tucker en Crane eenige oogen-
blikken zonder iets te zeggen op het bordes.
Solon, die door het getier en geschreeuw van mevrouw Falkener uit zijn
gewone middagtukje was gewekt, was nog een beetje versuft door de snelle
opeenvolging der gebeurtenissen. Hij had van het heele geval niets anders
begrepen, dan dat Burton iets zeer ongepasts had uitgevoerd.
„Dat is nu toch te erg," merkte hij op, „dat zij op deze manier weg moes
ten gaan. Wij zullen ze missen, wees daar van overtuigd
Crane stond met de handen in zijn zakken tegen een pilaar geleund en
keek naar het achterlicht, dat juist in een bocht van de oprijlaan verdween.
„Wanneer wij er zelf tusschen uittrekken, zullen wij dat gemis niet sterk
voelen, Tuck."
„Je bedoelt toch niet, dat je hier weg gaat
.Waarom niet Deze proefneming lijkt me niet bijster geslaagd, vind je
zelf niet Onze bedienden gaan er vandoor, onze gasten laten ons in den steek,
en wat mij betreft, ik snak er naar om eveneens te verdwijnen. Ik heb er meer
dan genoeg van."
Dus dan was de tijd gekomen, dat Jane-Ellen zonder bescherming en
betrekking in de wereld zou staan. Het derde bedrijf van Tucker's helden
première stond cp het p int te beginnen
„Alles wat jou gewenscht voorkomt, is mij goed, Burton," zei de held-
in-spé.
„Wanneer dat het geval is," antwoordde Crane, „zal ik dien makelaar
Reed opbellen om dadelijk hierheen te komen en de noodige schikkingen met
hem treffen voor onzen aftocht. Het zal, dunkt me, wel niet meer mogelijk zijn,
den avondtrein nog te halen, maar als we de zaken vlug afhandelen, zullen
wij morgenochtend wel weg zijn."
„Je hebt schijnbaar geweldig veel haast," zei de verbaasde Tucker.
„Ik zou dit ellendige oord liefst in 't geheel niet meer terugzien," ant
woordde Burton norsch.
Het was even stil na dezen van harte gemeenden uitroep. Plotseling
zagen ze een man den hoek van het huis omloopen, die, zich moeilijk bewegend,
op het bordes toe kwa;n, vaag zichtbaar in den lichtschijn, die door de voor
deur naar buiten viel.
„Hallo, kom eens hier," riep Burton.
De gestalte gaf geen teeken iets te merken. Alleen werd de hinkende
beweging iets duidelijker.
„Zeg eens, vriend, hoe heet je
De oude man keek op.
„Ja zeker, mijnheer," zei hij met een hooge, bevende stem. „Ik hink
een beetje. Dat is zoo, mijnheer. Ik ben al twintig jaar kreupel. Ik heb nog
pijn in mijn ruggegraat van het sjouwen met die zware koffers, mijnheer. Ja
zeker."
„Ik wilde weten, hoe je héét," riep Crane.
„Wat ik deed Ja, ziet u, ik heb hier in vroegere jaren aan het hotel
gewerkt, mijnheer. Ja, den kost heb ik altijd best kunnen verdienen, al zeg ik
h'e.t zelf. Uw butler, die goeie mijnheer Smithfield, heeft me vanmiddag ge
huurd. Hij komt bij me de deur inloopen. Mijn vrouw staat aan de waschtobbe.
En hij zegtSusan, zegt-ie want hij kent haar al van dat hij een kleine
jongen was Susan...."
„Kom jij eens wat dichterbij, mannetje," viel Crane opeens heftig uit.
Maar het oude kereltje trok zich verder in de schaduw terug, nog steeds
bij zichzelf mompelend.
Toen, opééns, begon Crane tot de grootste verbazing van zijn gast te
schreeuwen
„Vervloekt, die kleine aap," en in twee sprongen was hij de bordes-tre
den af. Hij zou beslist boven op het stakkerige mannetje terecht zijn gekomen,
wanneer deze bedaagde dienaar niet een voor zijn leeftijd volkomen onver
wachte activiteit had ontwikkeld en met een snelheid, die zelfs voor Crane te
veel was, in de richting van de oprijlaan was weg gerend.
(Wordt vervolgd.)