212 VRIJDAG 13 JULI 1934 No.
AVONTUREN
IN OOST EN WEST
(9/i teis dooi Jfedetland.
„Breng 't hem aan z'n verstand, dat hij 't niel
doen moet hij moet dadelijk terug naar Athene,
of hij krijgt reuzenlast hier."
Klaarblijkelijk doelde hij op de moordplannen.
„Ik dacht dat ik het aan niemand vertellen
mocht," vroeg ik Alkaviades, „en je bazuint het
zelf de heele stad door
„Alleen aan hem," verdedigde hij zich met een
verongelijkt gezicht. „Hij mag 't best weten, 't is
een van mijn beste vrienden."
„Ga 't maar aan de politie ook vertellen," zei
ik geërgerd, „en laat mij er buiten. Val me niet
langer lastig met je wraaknemingen."
Maar dat was tegen een doove gezegd ik had
reeds begrepen, dat hij veel te naïef en zelfs nog,
ondanks zijn leeftijd, te kinderlijk was, om in te
zien, dat ik niet naar zijn vriendschap verlangde.
Hij had me nu eenmaal ontmoet en zijn plan
verteld, en vanaf dat oogenblik was ik zijn vriend,
zijn trouwe kameraad tot in het uiterste gevaar,
die hem altijd en overal graag wilde helpen. En
dus verwonderde het mij niet, dat ik hem den
volgenden morgen, toen de trein naar Addis
Ababa op vertrekken stond, op het laatste oogen
blik mijn coupé zag binnentuimeien, met een
verheugd gezicht en een breeden lach als groet.
„Ik was bang, dat we elkaar zouden misloopen,
maar nu is 't gelukkig in orde." Dat hij met een
derde klas-kaartje in de tweede reisde, was geen
bezwaar; hij dook eenvoudig onder de batik,
toen hij den conducteur zag komen, en kwam met
een tevreden grijns enkele minuten later weer te
voorschijn, met de verklaring „We moeten toch
samenreizen, nietwaar En ik heb geen geld voor
de tweede klas."
Ik voegde mij in het onvermijdelijke en besloot
in de gegeven omstandigheden de reis zoo aan
genaam mogelijk te maken. Alkaviades praatte
veel en druk, maar toen ik iets meer wilde weten
over zijn begeerte om wraak te nemen, werd hij
voorzichtig en zei vaag „Dat is van later zorg."
Ik drong niet verder aan, waarop hij ook zweeg
hij keek min of meer teleurgesteld en ik vermoedde,
dat hij wel alles verteld zou hebben, indien ik
mijn vraag had volgehouden mijn gebrek aan
nieuwsgierigheid viel hem niet mee.
Veel reden tot nieuwsgierigheid was er intus-
schen niet, want bij het volgend station zouden wij
de Abessynische grens overgaan het onderzoek
der douane was daar streng, zoodat Alkaviades
„Niets herhaalde hij
pathetisch. „Zoo ben ik
niet. Een oude vriend heeft mij verraden hij is
hierheen gevlucht, maar ik heb gespaard tot ik
geld genoeg had voor de reis, en nu zal hij zijn
verdiende loon krijgen." Trotsch wees hij op een
uitstekend voorwerp in zijn jaszak, dat niet anders
dan een revolver kon zijn.
„Je bent gek," zei ik beminnelijk. „Je weet
dat je geen wapens mag invoeren er gebeuren
rare dingen, als de douane dat dingetje vindt."
Hij lachte geheimzinnig. „Komt best in orde;
daar heb ik al een mooi plannetje voor. En u zult
mij niet verraden aan de douane, nietwaar U
bent mijn vriend."
Ik begreep, dat het nutteloos zou zijn om te
debatteeren over onze z.g. vriendschap en over
de revolver, en ik kreeg een voorgevoel, dat mijn
reis onaangename avonturen zou opleveren. Hij
praatte in de meest opgewekte stemming over
allerlei dingen, die me totaal niet interesseerden,
en vertelde mij ook, dat hij ook een anderen vriend
moest bezoeken, die hem geld, een oude schuld,
beloofd had. Met een dringend verzoek om zijn
plannen aan niemand te vertellen, nam hij afscheid
om zijn weinige bagage in orde te brengen.
In Djibouti zag ik hem niet ik had er voor
gezorgd, dat hij me niet volgde, toen ik het minst
onzindelijke van de hotels uitzocht, maar dat
leverde mij weinig resultaat op. Want toen ik
's avonds op mijn kamer mij verfrischte na een
stoffige wandeling door het stadje, hoorde ik een
heftige woordenwisseling in de eetzaal beneden,
zoo heftig dat ik haastig de trap afholde, in de
verwachting dat er minstens met messen en revolvers
gewerkt zou worden. Zoo erg was het intusschen
niet, maar wat ik wel erg vond een der twee
ruziezoekers was mijn Grieksche bekende ik
wist nu dat hij Alkaviades heette die met vuur
rood hoofd tegen den hotelier stond te spreken en
te gebaren de laatste toonde zich echter niet den
mindere en sprak en gesticuleerde even levendig.
Hij kwam op mij toe, zoodra hij me zag en sleurde
me half mee, om als scheidsrechter op te treden.
TAe man, die mij zooveel
moeite en last be
zorgde en die zich telkens aan mij vastklampte,
ofschoon ik hem niet in 't minst aanmoedigde
om de vxicndschap hechter te maken dan een gewone
kennismaking op reis, ontdekte mij de eerste maal,
toen wij juist Port Saïd verlaten hadden. Of hij
zich nu speciaal tot mij aangetrokken voelde, of
dat hij alleen iemand noodig had, weet ik niet,
maar hij klampte mij aan en liet mij niet meer los
als een hond, die je voor het eerst ziet, maar om
een of andere geheimzinnige reden kwispelstaartend
bij je komt, als hij de kleeren van een ander aan
flarden heeft gebeten, zoodat het slachtoffer bij
je komt om schadevergoeding, zoo kwam de man
steeds bij mij terug en sprak over onze vriendschap,
terwijl ik hem 't liefst nooit meer gezien had.
De eerste dagen op de reis door de Roode Zee
zag ik hem nietvan den hofmeester hoorde ik,
dat hij ziek was malaria en 't speet mij voor
hem, want een benauwde hut in de gloeiende
hitte van de Roode Zee gun ik niemand doch
tot mijn schande moet ik bekennen, dat ik niet
genoeg sympathie en medelijden met den zieke
voelde om hem te bezoeken.
Den vijfden dag, toen Djibouti reeds in zicht
was, stond hij eensklaps weer naast mij aan de
reeling, een beetje bleek nog, maar overigens
onveranderd met zijn breeden hoed en zijn niet
al te zindelijk wit pak. Met een breeden, genoeg
lijken lach, alsof hij blij was mij terug te zien,
groette hij ik groette terug en keek weer met alle
belangstelling naar Djibouti. Maar zoo gemakkelijk
kwam ik niet van hem af.
„Het schiet nu op," zei hij. „De reis duurt
anders lang."
„Moet u naar Djibouti vroeg ik hoopvol,
want zelf reisde ik naar Addis Ababa, maar zijn
antwoord ontnam mij alle hoop.
„Nee, naar Addis Ababa. Dat is 'n heele reis
van Athene. Spreekt
u misschien Grieksch
vroeg hij toen in slecht
Fransch.
Ik kende enkele zinne
tjes in die taal, maar ik
loog schaamteloos, dat
ik nooit behoefte had
gevoeld om Grieksch te
leerendat hielp mij
echter niet, want na zes
keer misgeraden te heb
ben, kwam hij tot de
conclusie dat ik Neder
lander was, ofschoon hij
dat niet vermoed had.
Dat laatste bedoelde hij
klaarblijkelijk als een
compliment.
Enkele minuten stond
hij zwijgend naast mij
toen keek hij mij ver
trouwelijk aan en vroeg
zonder eenige inleiding
„Wat zou u doen, als
iemand u heel slecht
behandeld had, zoo slecht
als u zich maar kan
voorstellen
„Niets," antwoordde ik
dadelijk, bedenkend, dat
hij juist een type was
om zich door een onbe
suisde wraakneming in
moeilijkheden te brengen.
Het kasteel „Het Nijenhtiis",
dateerend uit 1427, te Wijhe,
dat binnenkort onder den
hamer komt.