VRIJDAG 13 JULI 1934 Op ui* doot Jfedet'and. No. 7 713 Aan den rand van Winterswijk. weinig kans zou hebben om zijn wapen binnen te smok kelen, zooals ik hem reeds verteld had. Mijn verbazing was dus groot, toen de be ambten hem na het onder zoek van zijn koffer en klee- ren ongehinderd lieten gaan. Zelf had ik nog minder moeite, want een agent van de firma, waarvoor ik deze reis ondernam, was op het station en verzekerde den beambten, dat zij vertrou wen konden op mijn bewe ring, dat ik niets aan te geven had. „Hoe heb je dat klaar gespeeld vroeg ik mijn lastigen reisgenoot, toen de trein weer op zijn sukkel gangetje verder stroomde. „Ze moesten je revolver wel zien." Hij werd nu toch iet wat verlegen schuw vroeg hij „Wilt u dat kleine kof fertje van u openmaken Iets vermoedend, voldeed ik aan zijn verzoek; tegelijk griste hij onder enkele over hemden, die er in lagen, en haalde een revolver te voor schijn. „U bent toch mijn vriend? Als ik u gevraagd had om dat dingetje voor mij te verbergen, zou u het gedaan hebben, maar u bent een slechte leugenaar en bij de douane zou u er vast en zeker ingevlogen zijn. Dan is het zoo toch beter, nietwaar „Zoo, je vriend herhaalde ik verbaasd en woedend. „Heb jij alleen vrienden om ze voor je te laten opdraaien Haal zulke streken niet meer uit, of je zult iets anders dan vriendschap onder vinden." Als het zonder opschudding zou kunnen gebeu ren, had ik hem met geweld het wapen afgenomen, maar ik vreesde, dat de conducteur zich dan in de zaak zou mengen, en het kon onaangename ge volgen hebben, wanneer ontdekt werd, dat ik de revolver over de grens had gebracht, zij 't dan onwetend. Ik vergenoegde mij dus ermee, Alkavia- des den rug toe te keeren en te zwijgen, waarbij hij nu en dan probeerde opnieuw een gesprek te beginnen op een manier, of ik hem vreeselijk onrechtvaardig behandeld had. Zonder groet verliet ik den coupé, toen wij eindelijk Addis Ababa bereikten, maar ik kende hem nu al te goed, om te hopen, dat ik verder geen last van hem zou ondervinden. Hij zou zich door mijn houding niet laten ontmoedigen ik was zijn vriend, en als hij in moeilijkheden kwam, zou hij zich dat heusch wel herinneren. Den geheelen volgenden dag zag ik hem niet 's morgens begon ik met de afwikkeling der zaken, waarvoor ik hier gekomen was, doch omstreeks twee uur werd de hitte zoo afmattend, dat ik gauw een niet al te smakelijk maal nam en in mijn kamer vluchtte, om met een boek den gloeienden middag door te komen. Ik waagde mij pas buiten, toen er eenige verkoeling te bespeuren was, at en ondernam een wandeling door de stad, waarvan ik nog bijna niets gezien had. Al spoedig kwam ik op dien verkenningstocht in het oudste gedeelte der stad in de smalle straatjes was daar op dat uur bijna niemand meer te zien, zoodat het wel mijn aandacht moest trekken, toen ik eensklaps enkele honderden meters vóór mij een man in een groezelig wit pak zag, die klaarblijkelijk uit een der vele zijsteeg jes was gekomen. Ik herkende den man onmiddel lijk Aikaviades bezorgd liep ik hem snel achterna, maar ik kon hem niet inhalen, want plotseling schoot hij een deur binnen. Toen ik daar aankwam, bleek, dat mijn bezorgdheid niet ongegrond was naast de deur was een open venster, waardoor ik alles zien kon aan een tafel zat een man, hevig schreeuwend en gesticuleerend, en er voor stond mijn lastige vriend, even hard schreeuwend en even druk gesticuleerend. En toen, vóórdat ik iets kon doen of zeggen, trok Aikaviades zijn re volver een verschrikkelijke knal, een straaltje vuur en een rookwolk. Aikaviades zag ik de deur uitstormen, zijn vroegere vriend lag voorover met zijn hoofd op tafel. Doch toen gebeurde er weer iets ontsteld en nog te overbluft om den toestand goed tot mij te laten doordringen, stond ik daar aan het raam, starend naar den vermoorde, toen deze zich bewoog. Even later weereen korte zenuwtrekking ging -door zijn armen, hij richtte het hoofd op, schoof zijn stoel achteruit en keek met groote, bange oogen door de kamer. Aikaviades had hem klaar blijkelijk in zijn zenuwachtigheid niet geraakt, en zijn vriend was van schrik flauw gevallen Stilletjes sloop ik weg, naar mijn hotel terug. Het zal u evenmin verwonderen als het mij toen verbaasde, dat ik den would-be-wreker op m'n ka mer vond hij was weer in moeilijkheden, erger dan ooit, en dus dacht hij aan mij het eerst. Twee angstige oogen keken mij verwilderd aan hij zag er verhit en afgemat uit en woelde wanhopig met zijn handen door zijn haar. ,,'t Is gebeurd, 't is gebeurd," jammerde hij. „Ik heb 'm vermoord, ik heb mijn vriend ver moord, ik heb mijn...." „Stil," gebood ik hem, bevreesd, dat hij tot in het oneindige die zelfbeschuldiging zou herhalen. „Hou je mond, manVoor moordenaar ben je niet in de wieg gelegd, dat zie ik wel. En wat nu „Ik blijf hier," zei hij trillend. „Ik blijf op uw kamer slapen, want hier zal de politie mij niet zoeken." Of ik dat goed vond, vroeg hij niet, en ik praatte er ook niet langer over hoe eerder ik alleen kon zijn, hoe liever. En dus verhuisde ik naar zijn kamer, natuurlijk zonder hem in te lich ten, dat zijn slachtoffer nog even gezond was als hij zelfeen nacht van angst en berouw zou hem geen kwaad doen. Het lawaai in de straat deed mij vroeg ontwaken terwijl ik mij aankleedde, hoorde ik beneden een tumult, dat de herrie op straat nog overtrof de huilende stem van Aikaviades klonk er boos boven uit. „De schurk, de ellendeling," hoorde ik, „dat noemt zich mijn vriend Hij heeft mij gisteren nog 't geld beloofd, en nu geeft-ie niksHoe kom ik terug naar Griekenland, ik heb geen cent meer Daarna de kalmeerende stem van den hotelier en weer het gehuil van Aikaviadesdan werd het rustig beneden, en toen ik een kwartier later in de eetzaal kwam om te ontbijten, was er niets van hem te zien. Ik verwachtte hem ieder oogenblik terug, want als het waar was, dat hij geen geld meer had, zou hij 't mij stellig vragen daarin vergiste ik mij niet, want toen ik later op mijn kamer kwam om miin portefeuille te halen, die ik dom genoeg in mijn handkoffer had gelaten, vond ik niets. Aikaviades had het geld maar genomen ik zou het immers toch geven als hij er mij om gevraagd had, zooals hij altijd redeneerdeBovendien was hij zoo vriendelijk geweest om de compromitteerende, gevaarlijke revolver op de tafel te leggen. Vlug liep ik naar het station over een half uur zou er een trein vertrekken, en het was bijna zeker, dat Aikaviades daarmede zou vluchten van de plaats zijner misdaad. Ademloos kwam ik op het perron in een derde klas wagon ontdekte ik den vermoorde van den vorigen avond, die blijkbaar een herhaling van den moordaanslag vreesde angstig zat hij in een hoekje gedoken. In mijn portefeuille zat mijn retourkaartje tweede klas ik moest Aikaviades dus niet in de derde klas zoeken, en inderdaad vond ik hem in een coupé tweede klas. Zijn groote oogen rolden van schrik bijna uit zijn hoofd, toen hij mij zag. „Wij zijn toch vrienden, hè vroeg ik ironisch, „maar ik heb van de vriendschap niets gemerkt, dan dat je mijn reis vergald hebt. Als ik eens in moeilijkheden ben, zal ik aan jou denken en jouw geld stelen en een revolver, die de politie zoekt omdat er een moord mee gedaan is, in jouw bed leggen. M'n portefeuille Bibberend gehoorzaamde de moedige wreker. Toen nam ik den held, die zooveel praats had gehad over het straffen van den verrader, bij zijn oor, trok hem den coupé uit en nam hem, onder algemeene vroolijke belangstelling natuurlijk, mee over 't perron naar den coupé, waarin de man zat, dien hij dacht vermoord te hebben. Grinnikend luisterde ik naar twee gillende kreten van ont zetting, waarmede moordenaar en vermoorde elkaar begroetten, en ging vergenoegd naar de stad terugik zou mijn lastigen reisgenoot nu wel voor 't laatst ontmoet hebben.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 21