No. 8 VRIJDAG 20 JULI 1934 Crane haalde ongeduldig zijn schouders op, als om haar aan het verstand te brengen, dat iemand als hij zich geen oordeel kon veroorloven over wat keukenmeisjes in dergelijke omstandigheden hadden te doen en te laten. „U gelooft me toch „Je gelooven zei Crane met het plechtigste gezicht ter wereld. „Ik moet zegge», dat je geloofwaardigheid mij op het oogenblik niet in het minst interesseert." „Maar, mijnheer Crane," riep Jane-Ellen verwonderd en gekrenkt, „wat heb ik gedaan, dat u nu ineens zóó tegen mij spreekt „Ik ben louter en alléén naar beneden gekomen," antwoordde Crane, „om je vlug een paar orders te geven in verband met het diner en niet om een discussie op te zetten over het vraagstuk van je betrouwbaarheid." Jane-Ellen's gezicht verstrakte en zij vouwde haar handen op haar rug. „En wat zijn uw orders, mijnheer zei ze koud. Crane was, zooals reeds opgemerkt is, geen lafaard. Hij kon zich in de onaangenaamste omstandigheden koel door de situatie heenwerken, als hij geloofde in zijn recht te zijn. Nu had zijn boosheid hem extra moed geschonken. „Er zijn twee heeren gekomen om te dineeren. Dat maakt vier personen met elkaar.En toen hij zag, dat zij haar lippen vast opeen klemde, voegde hij er zonder zich te bezinnen aan toe En daar Smithfield weg is, zul je zelf het diner ook op moeten dienen." „Nee," antwoordde het meisje. „Nee, in géén geval Geen sprake van Ik bén hier in dienst genomen om het eten klaar te maken en dat zal ik doen ook, zoo goed ik maar eenigszins kan maar ik ben hier niet als meisje van alles." „Je bent aangesteld om te doen wat je gezegd zou worden, meisje." „U vergist u." „Jane-Ellen, je zult het diner opdienen." „Mijnheer Crane, dat zal ik niet." Zij keken elkaar vast en vijandig in de oogen. „Naar het schijnt," zei de heer des huizes uit de hoogte, „hebben wij hier weer 'eens te doen met het eeuwige probleem van de verhouding tusschen werk gever en werknemer. Je bent niet lui; het werk, dat ik nu van je verlang, beteekent in 't geheel niets, maar je staat op je rechten welbewust en met overtuiging stel je jezelf op zuiver zakelijk standpunt. „Ik doe niets van dien aard." „Wat dan „Ik doe mijn best, om zoo onaangenaam moge lijk te zijn," antwoordde Jane-Ellen. „Begrijpt u dan niets Ik zou met het grootste pleizier ieder, die er mij beleefd om vroeg, van dienst zijn. Dadelijk Maar wanneer me daar een man mijn keuken binnenkomt en daar staat te praten over orders en te doen, wat je gezegd wordt en je zult het diner opdienen, dan is mijn antwoord, mijnheer Crane, dat hij maar om zijn extra-gasten had moeten denken, toen hij mijn beide broers de deur uitjoeg...." „Je beide broers?" schreeuwde Crane, heelemaal van streek. „Je wilt me toch niet vertellen, dat Smithfield óók een broer van je is?" „Het was niet mijn bedoeling, het u te ver tellen," zei Jane-Ellen stijf, „maar dat is inderdaad het geval." „O, Jane-Ellen, parel der keukenmeisjes," riep Crane, „waarom heb je mij dat niet eerder verteld?" „Ik begrijp niet wat dat met deze zaak te maken heeft, mijnheer, en ik moet u beleefd vra gen, mij „Het heeft er alles mee te maken," antwoordde hij. „Nu je mij dit verteld hebt, begrijp ik hoe ruw en onaangenaam ik tegen je ben opgetreden. Het maakt, dat ik er behoefte aan voel, je mijn veront schuldiging aan te bieden voor alles wat ik tegen je gezegd heb, sinds ik de keuken binnenkwam. Het is de oorzaak dat ik je nu nederig om de gunst verzoek, mij uit de onprettige situatie te helpen, waarin ik me door het vertrek van je broer...." „Houdt u mij voor den gek, mijnheer Crane?" „Wis en waarachtig niet, Jane-Ellen. Ik kan je niet zeggen, hoe het mij spijt, dat.. „Maar ik begrijp niet, waarom het feit, dat Smithfield mijn broer is, ineens...." „Het zou veel te veel tijd vergen, meisje, om je dat nu allemaal uit te leggen," antwoordde "Burton. „Maar het kan en zal gedaan worden, daar geef ik je de verzekering van. We praten daar zoo gauw moge lijk eens over. Wanneer vanavond al die lastige men- schen boven verdwenen zijn, dan wil je wel een paar minuutjes naar mij luisteren, hoop ik. Ondertusschen, ik moet eerlijk bekennen, dat ik heel boos op je was, toen ik zoo juist beneden kwam. Maar ik zie nu in, hoe onrechtvaardig ik „Maar misschien is mijn boosheid nog niet voor bij," zei het meisje, doch ze lachte terwijl ze het zei. Om de een of andere reden had zij een aardige kleur gekregen. „Je hebt het volste recht kwaad op me te zijn, Hans en Grietje. Jane-Ellen," zei Crane. „Maar zul je nu eens heel lief zijn en het diner komen opdienen „Mijnheer Crane, ik heb u al gezegd, dat ik alles wat me beleefd gevraagd wordt graag zal doen." Crane zuchtte vergenoegd. „Ik ben alleen maar bezorgd, dat ik niet aan tafel zal kunnen blijven zitten, terwijl jij om ons al die drukte hebt, zeg." „O," zei Jane-Ellen, die haar kalmte al weer terug had, „als u in uw leven niets onaangenamers te doen hebt dan rustig stil te blijven zitten, dan heeft u het nog niet zoo kwaad. En nu," voegde zij er aan toe, „is het misschien het beste, dat ik naar boven ga, om nog even een paar couverts bij te leggen. Het is bijna tijd." „En als ik vanavond nog een oogenblikje kom praten, zul je me dan de keuken uitzetten Zij was al op weg naar boven, maar keerde zich lachend om. „Het is üw keuken, mijnheer Crane." Crane volgde haar langzaam. Het schoot hem te binnen, dat hij Lefferts nog iets te vertellen had. Hij trof hem in den salon aan, waar hij in 'n niet bijster vlotte conversatie gewikkeld was met den heer Tucker. Tucker had zich in zijn ideeën omtrent Lefferts natuurlijk aan de zijde van mevrouw Falkener ge schaard. Hij had Crane's wenschen weliswaar vervuld en den dichter van sigaret en cocktail voorzien, maar verder was zijn voorkomendheid niet ge gaan. Aan een uitleg van de onverwachte afwezigheid had hij zich niet ge waagd en hij had zich ondanks Lefferts' nieuwsgierige vragen slechts bepaald tot de onbevredigende verklaring, dat de dames Falkener plotseling vertrokken waren. „Niets ernstigs gebeurd, hoop ik had de belangstellende dichter gepro beerd. „Ik hoop van niet," had Tucker zoo nuchter als hij kon geantwoord en hij had verder over de zaak geen woord meer willen zeggen. Er waren nog een paar lichtelijk ironische opmerkingen gewisseld over de geldelijke profijten van het dichtersbedrijf en de merkwaardige onthullin gen over corruptie in Néw-Yorksche advocatenkringen en daarmee was het gesprek op het doode punt geraakt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 13