No. 8 VRIJDAG 20 JULI 1934 253 „Ken detective Moet ik met dien man praten „Als je twee onschuldige menschen vrij wilt pleiten, ja." IX Shaw keek verbaasd op, toen hij zag, dat zijn vrouw haar vriendin mee de kamer in had gebracht. Het was nu geen tijd om gezellige praatjes te houden, dacht hij. Hij ergerde zich er aan. Maar toen hij aan Dorothy's gezicht zag, dat zij iets wist, begreep hij, dat Betty haar niet zonder reden had meegebracht. Hij werd niet lang in twijfel gelaten. Dorothy vertelde in bijzonderheden, wat zij van de klok wist, en hoe zij ermee gehandeld had. Verbazing en verlichting teekenden zich snel af in de gelaatstrekken van Shaw. Hij sprong op en liep heen en weer, en stelde de eene vraag na de andere. O'Donnell zei niet veel. Hij bestudeerde het meisje met zijn scherpen blik. Toen zij was uitgesproken, vroeg hij, of de menschen in het brokkenhuis konden getuigen, dat zij de klok gekocht had. „De bediende, die me geholpen heeft, misschien wel," antwoordde zij. „Maar er is al 'n poosje overheen gegaan, en er komen daar zooveel menschen." „Maar ze hebben uw naam en adres toch Die hadden ze haar helaas niet gevraagd. „Nu, ik moet zeggen, dat 't een gekke geschiedenis is," zei O'Donnell. „Daar is gewoon geen uitzoeken aan I Dat kan de knapste detective nog niet. Ken brokkenhuis I Als u nu gezegd had, dat u 't in een pandjeshuis of in een uitdragerij gevonden had maar een liefdadige instelling.Ik hoop maar, dat u bewijzen kunt, dat u de klok daar gekocht hebt," ging hij voort. „AndersHij aarzelde. „Anders kunt u er nog last van krijgen. Kn dan" hij keek haar met half toegeknepen oogen aan „zijn we nog geen stap verder, dan we tot nu toe waren." ,,'t ls de waarheid," hield Dorothy vol. „Kan uw broer dat getuigen „Ja zeker." Dorothy werd verontwaardigd en keek O'Donnell hooghartig aan. „Ik zal hem dadelijk opbellen en vragen, of hij hier komt." „Nu gebeurt er tenminste iets," zei de detective. Will Gaines keek nogal op van den toon van zijn zusters stem, maar hij begreep, dat zij op de een of andere manier in moeilijkheden zat en haastte zich naar haar toe. Hij had maar een paar minuten noodig, om alles te beves tigen, wat zij gezegd had. „Prachtig," zei O'Donnell. „Nu krijgen we een visite in dat brokkenhuis, als de jonge dame zoo goed wil zijn, mee te gaan. Ik zal Moore opbellen, in 't hotel van Walton, en hem ook uitnoodigen." De detective uit Washington was juist aan 't einde van een lang inter communaal gesprek met luitenant Bentley, en had daarin vernomen wie de schrijver was van den anoniemen brief, die hem naar Walton's woning had geleid. De brief was geschreven door Glynn, den bediende in de juwelierszaak, waar Walton met zijn klok geweest was. Hij had zich bekend gemaakt, toen hij aan 't bureau kwam om te informeeren, of de zaak al vorderingen maakte, en om zijn deel op te eischen van de belooning, die door Sloane was uitgeloofd voor aanwijzingen, die konden leiden tot aanhouding van den dief. „Maar hoe kwam hij aan mijn naam en adres vroeg Walton. „Dat begrijp ik niet. Ik heb 't hem niet gezegd al heeft hij er genoeg naar ge- vischt. Dat herinner ik me nog wei." ,,'t Is weer zoo'n amateur Sherlock Holmes," antwoordde Moore. „U had hem nieuwsgierig gemaakt door uw vragen, en hij had zoo'n stil vermoeden, dat er iets niet in den haak was dat heeft hij tenminste tegen den luitenant gezegd. Zijn oog viel op uw naam en adres, op een stuk pakpapier, dat precies met den goeden kant naar boven in den prullenbak terecht was gekomen,; en dat heeft hij toen bewaard kon hij later nog wel eens iets aan hebben, dacht hij. Kn toen las hij dat bericht in een New-Yorksche krant, en toen meende hij er achter te zijn. De luitenant zegt, dat hij erg teleurgesteld keek, omdat u nog niet in de gevangenis zat." Op dit moment was het, dat Moore door O'Donnell aan de telefoon werd geroepen. Hij vertdlde Walton niet, wat de New-Yorksche detective gezegd had hij zei alleen, dat de omstandigheden een keer hadden genomen - als 't zoo doorging, was er best kans, dat Walton en hij binnenkort naar Washing ton konden terugkeeren, ieder op eigen gelegenheid. „Of u moest mijn gezelschap zoo prettig vinden," ging hij voort, „dat u met alle geweld samen terug wilt." Kn hij knipoogde en lachte gemoedelijk. De hoop kwam in Walton op. „Wat bedoelt u vroeg hij. „U hebt zeker goed nieuws gehoord." „U zult nog even geduld moeten hebben, meneer. Maar ze hebben u nog niet achter de tralies, al doet een zekere Glynn nog zoo zijn best." Te zamen repten zij zich, om O'Donnell en Dorothy Gaines te gaan opzoe ken. Toen zij in een taxi op weg waren naar het brokkenhuis, werden Walton en Moore ingelicht over de laatste verwikkelingen. „Heb ik niet van 't begin af gezegd, dat mevrouw Shaw er achter zat vroeg Walton triomfantelijk, ,,'t Is haar schuld, al wist zij het zelf niet." Toen zij in het brokkenhuis waren, ging O'Donnell, die zichzelf voor deze gelegenheid tot woordvoerder had benoemd, naar den bediende, dien Dorothy had aangewezen als dengene, die haar geholpen had. Hij vroeg, of hij ook eenige inlichtingen kon krijgen over een Kransche klok, die op een bepaalden datum in dezen winkel gekocht was. „De gouden klok, die u mij verkocht hebt," vulde Dorothy aan. „O ja I" riep de verkooper uit. „Uw gezicht kwam me al bekend voor, maar ik kon u niet zoo gauw thuisbrengen. Ja, u hebt die klok gekocht." Kr was meer dan gewone belangstelling in zijn stem en zijn oogen. „Wat toe vallig, dat u net vandaag komt we hebben zooeven nog over u gesproken. We hadden u graag terug willen vinden, maar we wisten uw naam en adres niet." „Daar hebt u me niet naar gevraagd." „Ja, dat weet ik. 't Is uw schuld niet. Maar we hebben een massa moeilijk heden over die klok gehad." „Nee toch I" riepen Moore en O'Donnell tegelijk. De intuïtie van hun beroep fluisterde, dat zij op 't spoor waren van een nieuwe wending in de verwikkeling. Kn zij werden niet teleurgesteld. „Ja," zei de bediende, „ik moet u vragen om de klok terug te brengen. We zullen u uw geld teruggeven." „De klok teruggeven Waarom vroeg O'Donnell. „Ze heeft hem toch gekocht „Ja zeker, dat wel." „Kn ze heeft hem al aan iemand anders cadeau gegeven." „Da's lastig, 't Spijt me erg, maar we moeten die klok terughebben. We konden hem eigenlijk niet verjcoopen, ziet u. We hebben na dien tijd gehoord „Dat 't gestolen goed was," voltooide O'Donnell. „U hebt zeker de kranten gelezen," zei de bediende. „We wisten hier geen van allen iets van de inbraak bij Sloane toevallig over 't hoofd gezien zeker. Dus u kunt begrijpen, hoe we vanmorgen opkeken, toen we hoorden, dat die klok op de lijst van gestolen voorwerpen stond." Havenbeeld. (Vollenhove.)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 29