VRIJDAG 27 JULI 1934
269
„Zoo, zoo," zei hij, toen het meisje de kamer had verlaten, „is dit nu
„het aanschijn, dat wel duizend jonge harten kwelt"
Tucker, die niet zoo goed op de hoogte was van de oude schrijvers, als
eigenlijk hoorde, vertelde Lefferts kortaf, dat het 't keukenmeisje was.
„Beslist een knap meisje, hoor," zei de arme Lefferts, in den waan dat hij
nu op veilig terrein was
„Ik moet je eerlijk zeggen," zei Tucker, norsch, „dat ik nooit bar veel
belangstelling heb kunnen voelen voor het uiterlijk van de een of andere
keukenmeid."
„Je hebt je wel eens aangesteld, of je er wél belang in stelde, beste Tuck,"
merkte zijn gastheer vriendelijk op.
Het had heelemaal niet in Lefferts' bedoeling gelegen onaangenaamheden
te veroorzaken. Hij hield dus verder zijn mond, en vergenoegde zich met de
opmerking, dat hij nog nooit van zijn leven zulke zeldzaam lekkere soep had
geproefd. Reed scheen in een extase, die zich niet in woorden liet uitdrukken.
Alleen Tucker keek sarcastisch.
Zoo zaten ze eenigen tijd rustig te lepelen.
Toen Jane-Ellen een oogenblikje later binnenkwam, om de soepborden
weg te nemen, werd Crane een tikje overmoedig en besloot haar in de lofprij
zingen van zijn gasten te laten deelen.
„Zeg, Jane-Ellen, de heeren hebben buitengewoon van je kostelijke soep
genoten. Tenminste mijnheer Lefferts en mijnheer Reed. Mijnheer Tucker
wenschte zich tot nu toe nog niet uit te laten. Vond jij de soep lekker, Tuck?"
Tucker trommelde ongeduldig met zijn vingers, toen het mes hem aldus
op de keel werd gezet.
„Ik voor mij geef er weinig om, wat ik eet," bromde hij.
„Kom, kom, dat kun je niet meenen In dit buitengewone geval dien je
dan toch een uitzondering op die principieele houding te maken."
„Het spijt mij, waarde heer, je schijnt aan die dingen nu eenmaal overvloe
dig veel waarde te hechten. Al die eterij zegt me niets, laat me koud."
Hij zat geïrriteerd rond te kijken.
„Wel," riep Crane, „wat een vergeestelijkt mensch ben jij. Ik heb wel
eens gehoord, dat men onderscheid dienf te maken tusschen zondaar en zonde,
dat men de zonde dient te haten en den zondaar niet. Mogelijk kun je het
kooksel haten en toch eh
Hij zweeg afwachtend.
„Ik zei niet, dat ik er niet van hield," antwoordde Tucker. „Ik wilde je
alleen maar duidelijk maken, dat dit geklets erover niets voor mij is 1"
„Uitstekend," zei Burton, „wij zullen over iets anders gaan praten en jij
kunt het eerst een onderwerp uitkiezen, Tuck."
.„Voor jullie beginnen, moet je me één vraag toestaan," riep Reed. „Waar
is die Smithfield gebleven Die is hier toch als butler in dienst genomen
Crane keek hem aan.
„Smithfield," zei hij, „is
weg, voorgoed weg. Hij en mijn
twee gasten, de dames Falkener,
het kamermeisje Lily en de huis
knecht Brindlebury heette
de vent, geloof ik zijn in den
loop van de laatste vier en
twintig uur vertrokken of het
huis uitgegooid. Wij hebben
finale opruiming gehouden, zoo
als je ziet."
„Wat," schreeuwde Reed,
„u wilt toch hoop ik niet ver
teilen, dat u met mijnheer»
Tucker en het keukenmeisje
de eenigen bent, die nog in
Huize Revelly verblijven?"
„Het spijt mij zeer, maar
zoo is het. En ik moet er zelfs
aan toe voegen, dat mijnheer
Tucker van plan is vanavond
eveneens te vertrekken."
„Maar, maar...." begon
Reed, die duidelijk te kennen
gaf, dat deze toestand toch te
ernstig was, om er dadelijk
woorden voor te vinden.
„Wij zullen deze zaak nu
maar liever buiten bespreking
laten," zei Crane. „Ik heb na
het diner verschillende zaken
met u te behandelen, mijnheer
Reed. Ondertusschen," voegde
hij er aan toe en hij keek zijn
tafelgasten eens langs, „zullen
wij ons maar zoo goed moge
lijk trachten te amuseeren."
„Zeer zeker, ongetwijfeld,"
stemde Reed toe, „maar duid
het mij niet ten kwade, waarde
heer, wanneer ik u nog een
kleine inlichting vraag. U kunt
toch niet van plan zijn ik
bedoel u zult toch niet u
gaat toch hoop ik niet
Kinderen en dieren zijn altijd vrienden.
„Mijnheer Reed, ik wil u heelemaal niet lastig vallen met mijn plannen
voor de naaste toekomst," onderbrak Crane den verbouwereerden makelaar;
en zich tot Lefferts wendend, voegde hij er aan toé „De ervaring heeft mij
geleerd, dat niemand zich werkelijk interesseert voor •andermans plannen
ik bedoel wat betreft hun dagelijksche doen en laten, in allerlei kleine huiselijke
kwestietjes."
„Daar heb ik mij, om de waarheid te zeggen, nooit zoo in verdiept," ant
woordde Lefferts, die een vaag begrip begon te krijgen van den toestand.
„Mijnheer lijkt mij werkelijk zéér geïnteresseerd in je bedoelingen. U bént
toch geïnteresseerd, nietwaar, mijnheer Reed
Reed was het in zóó'n mate, dat hij niet kwaads vermoedde en naïef toe
hapte
„Zeker, zeker. Dat ben ik zonder eenigen twijfel. U moet toch begrijpen
wat de menschen in 'n kleine gemeenschap als deze, van dit alles zullen gaan
denken wat er gekletst zal worden. Ben ik duidelijk genoeg
„Om de waarheid te zeggen, nee antwoordde Burton zeer minzaam.
„Maar zooveel kan ik u wel vertellen, dat ik mij in 't bepalen van mijn gedrags
lijn nooit of te nimmer door de opinie van 'n ander heb laten beïnvloeden."
„Natuurlijk, zeer juist. Zoo handel ik zelf ook steeds," zei Reed, „maar in
dit geval geloof ik heusch dat u mijn bezwaren zult deelen, wanneer u eerst
eens goed begrijpt, wat ik bedoel."
„Daar twijfel ik niet aan," bevestigde Crane en ziende dat Jane-Ellen
weer in de kamer kwam, ging hij voort „Maar waar zijn we nu eigenlijk over
aan 't praten Waar bent u zoo benauwd voor?"
Reed wierp een schuwen blik op het meisje en zei geen woord, maar
Tucker, die meer ervaren was in het gebruik van de taal, vooral wanneer het
er om ging, iets in halfbedekte en toch duidelijke bewoordingen naar voren te
brengen, schoot hem te hulp.
„Wat hij bedoelt is dunkt me volkomen duidelijk. Mijnheer Reed wil
zeggen, dat in een kleine, bekrompen gemeenschap als deze het gedrag van
ieder afzonderlijk nagegaan en bespied en besproken wordt, hoe gering en
eenvoudig de omstandigheden ook zijn, waarin de persoon in kwestie leeft
en dat, wanneer een jong meisje zich-in omstandigheden bevindt, die door
iederen auteur en tooneeischrijver van onze taal compromitteerend worden
geacht, ze niet gespaard zal blijven voor de onvermijdelijke critiek, die
Tucker boomde zwaar en werd duidelijk genoeg. Maar op dit punt van zijn
speech gekomen, gebeurde er iets onverwachts.
De tuit van de ijswater-kan, waarmede Jane-Ellen juist Tucker's glas
zou gaan vullen, maakte een hoogst merkwaardige beweging. Plotseling raakte
dit voorwerp Tucker's schouder en voor iemand er op bedacht was, druppelde
een kleine hoeveelheid van het ijskoude vocht tusschen boord en hals van den
jurist. Het was niet voldoende om een stroom genoemd te worden, maar het