No.
VRIJDAG 10 AUGUSTUS 1934
„We zijn niet werkelijk alleen, Burton
„Wat bedoel je daarmee, Claudia?"
„Ze zijn allemaal hier in huis, allemaal - mijn twee broers en mijn zuster
Lily
En ze keek hem heel ondeugend aan.
„Wat zeg je? Bedoel je soms, dat Smithfield en Lily en zelfs die aap van
een Brindlebury hier in huis zijn
Ze knikte zoover ze daar ruimte voor had.
„Ze zijn op 't oogenblik aan 't kaarten boven op de vliering. Maar dat is
waar ook," riep ze met een plotselingen schrik. „Ze zullen wel een verschrikke
lijker! honger hebben, die stumpers Ze hebben in geen eeuwen wat te eten
gehad. En ik heb hun nog wel beloofd, flink wat te komen brengen, zoodra 't
in huis stil was. Jij bent de schuld dat ik ze heelemaal vergeten heb."
Burton keek niet erg berouwvol.
„Stil maar! We zullen in de eetkamer een soupertje voor hen klaar zetten
dat klinkt als een klok. Ons eerste soirée, meisje," lachte Crane. „Ik zal de
uitnoodiging schrijven en we zullen er Lefferts mee naar de vliering sturen."
„Was 't misschien niet beter, als ik even naar boven liep en alles uitlegde?"
stelde Claudia voor.
„We zullen de uitnoodiging zóó schrijven, dat er geen uitleg meer noodig
is. Wat denk je hiervan En hij las voor „De heer Burton Crane en miss
Claudia Revelly hebben de eer het gezelschap Revelly, vliering alhier, onmid
dellijk tot het souper te noodigen."
Ze wekten Lefferts, die langzamerhand in een gemoedelijk slaapje was
weggetukt, en Crane zei: „Zeg, Lefferts, loop jij eens even naar boven en zeg
tegen het volkje, dat je op de vliering vindt, dat ze beneden kunnen komen en
laat hen dit briefje lezen. Dan ben je een aardige vent."
Lefferts kwam overeind zitten en veegde zijn oogen uit.
,,'t Volkje, dat ik op de vliering vind," mompelde hij, „maar hoe moet 't
dan met die kleine zwarte kereltjes in den schoorsteen en wat zal ik zeggen
tegen de geesten in den muur, en de kabouters van den wijnkelder? Je woont
in een zeer vreemd huis, vriend Crane 't vreemdste dat ik ooit gezien heb."
En hij keek met belangstelling naar 't aardig paar, dat daar arm in arm
lachend voor hem stond. Ten slotte nam hij het briefje aan en liep er hoofd
schuddend en bij zichzelf mompelend de trap mee op.
Op den overloop van de tweede verdieping gekomen, kreeg hij een stuk
van een jurk in het oog en hij ontdekte terstond, dat zich iemand achter een
breede gangkast had opgesteld.
„Als je je verbergen wil, doe het dan goed, lieve fee' van dit betooverd
kasteel."
En voor de gestalte ver had kunnen loopen, had hij haar ingehaald.
Het was Lily.
„Sta maar stil, jongedame. Ik ben je te vlug. Hier is een briefje voor je,
ten minste als je tot die geheimzinnige bewoners van de vliering behoort."
Lily kon natuurlijk niet weten, dat Reed alles aan Crane verteld had en
wat er verder was gebeurd. Ze was dus niet een klein beetje verschrikt, toen
ze zich zóó betrapt zag in het huis, waar ze kort geleden met veel tumult uit
weggestuurd was. Ze placht niet vlug te denken, wanneer het tot een dergelijke
crisis kwam. En ze wist niet anders te zeggen dan
„Maar ik woon niet altijd op de vliering."
„Wat zou het leuk zijn," merkte de dichter op, „wanneer je eens hier
naast me op de trap ging zitten en eens precies vertelde, wie je eigenlijk bent."
„Er valt niets te
vertellen," zei de ver
baasde jongedame, die
niet goed wist, of ze haar
eigen naam zou beken
nen. „Ik ben maar een
gewoon kamermeisje."
„O," riep Lefferts,
„maar dan zijn er juist
een heeleboel dingen,
waar je me eens over zou
kunnen inlichten. Ik heb
sinds jaren een geweldige
behoefte, om aan een
kamermeisje een heele
massa dingen te vragen.
Ik zou bijvoorbeeld ver
duiveld graag willen we
ten, waarom jullie 's mor
gens vroeg, als de gewone
menschen nog in bed lig
gen, altijd den bezem van
de trap laten vallen, als
je daar aan 't vegen bent.
En hoe komen jullie er
bij, je te verbeelden, dat
iemand 't leuk zal vin
den, wanneer je op een
smoorheeteti zomeravond
de blinden van zijn slaap
kamer sluit en alle lam
pen laat branden. Nog
wat Waarom verbergen
jullie de reserve-dekens
altijd zóó goed, dat je
ze nooit vindt, voor je
"Vet oan fUaï.
Een drukke dag in Versailles.
je koffers aan 't pakken bent Raadselen voor een doodgewonen man, die wel
eens een keer uit logeeren gaat 1 Als je een kamermeisje bent, doe je dit soort
dingen óók en dan moet je me kunnen zeggen, waarom je ze doet."
Lily keek eerst wat beduusd van dien woordenvloed, maar lachte, toen
ze hem begon te grijpen. Een Revelly, die geen gevoel voor humor zou
hebben
„Ik ben erg bang, dat ik een armzalig kamermeisje ben geweest. Wat er
van zij, ik heb nu mijn ontslag en ik ben het dus niet meer."
„Zoo, zoo," zei Lefferts wijsgeerig. „Dat moet verbazend interessant zijn
je ontslag krijgen. Ik ben nog nooit ontslagen. Wel ben ik mijn leven lang een
pechvogel geweest. Goeie kansen en aardige zaakjes ben ik vaak genoeg kwijt
geraakt Maar vertel 'ns, hoe ging het eigenlijk Ik bedoel waarom ben je op
straat gezet
Bij de herinnering aan dat oogenblik moest Lily even zachtjes lachen.
„Mijnheer Crane heeft me weg gestuurd, omdat ik iets zei, dat hij zelf
dacht. Daar ben ik zeker van. Hij had een gast, een zekere mevrouw Falkener.
En die heb ik voor een leelijke ouwe tang uitgemaakt."
Lefferts bulkte van genoegen.
„Dat is sympathiek van je Als Crane maar een schijntje gezond verstand
en eerlijkheid had bezeten, had hij je direct loonsverhooging gegeven. Het was
precies, wat hij zelf altijd heeft willen zeggen."
„Maar ik moet bekennen, dat ik heel blij was mijn ontslag te krijgen,"
antwoordde ze. „Ik heb voor het heele plannetje nooit iets gevoeld. Ik heb 't
nooit goed gevonden, dat ze 't deden," maar bang, dat ze al te veel had
uitgelaten, voegde ze er vlug aan toe„maar nu moet u eens zeggen, wie u
eigenlijk is."
„Mijn naam is Lefferts."
„Nog familie van den dichter
Wij kunnen moeilijk beweren, dat dit onverwachte bewijs van zijn
befaamdheid als poëet Lefferts onaangenaam was. Integendeel 1 En het gevolg
was, dat de conversatie op de trap hoogst interessant werd en dat het twijfel
achtig begon te lijken, of het briefje wel ooit op de plaats van bestemming zou
komen.
Intusschen was Claudia begonnen te dekken voor 't soupertje. Ze had
Crane naar de keuken gestuurd, om nog wat uit de ijskast te halen. Toen Crane
de deur naderde, waaraan zooveel sentimenteele herinneringen verbonden
waren, bemerkte hij, dat iemand hem voor was geweest. Een man of jongen
was bezig een flink gevulden schotel uit de ijskast te halen. Bij het hooren van
Crane's stappen draaide de gestalte zich om. De inbreker was Brindlebury.
Na alles wat er in verband met zijn laatste vertrek gebeurd was, scheen
het zelfs Brindlebury duidelijk, dat het wel eens een ernstige zaak kon zijn,
opnieuw in Crane's huis betrapt te worden. Natuurlijk was het gemakkelijk
genoeg geweest zich er uit te redden door er voor uit te komen, dat hij een
van de Revelly's was, maar zooiets te doen, zonder toestemming van zijn
broer of zusters, zou Brindlebury als een afschuwelijk verraad beschouwd
hebben. Dat was zijn overtuiging en hij deed moedig zijn best, zich er aan te
houden.
Hij liep verlegen op Crane toe.
„Mijnheer Crane," begon hij ernstig, „ik begrijp heel goed, dat ik u
hiervoor een verklaring schuldig ben." Hij hield op en stotterde nog wat, en
wist ten laatste heelemaal niet meer, wat hij moest zeggen.