■Het onvrijwillige VERRAAD JOHN D. CLAVERTEN Mijn naam is Serge Wassilew. Als die naam ooit nog eens in de kranten zal voorkomen, dan zal het zijn in een kort berichtje van ongeveer dezen vorm „Een dezer dagen stierf in het dorp Kowropol aan de Don de 84-jarige Serge Wassilew, de vroegere scherprechter van de citadel Rostow. Wassilew behoorde tot een der weinige Russische families, waarin het beulsambt in vroeger dagen erfelijk was. De overleden scherprechter voltrok in de jaren 1894—1898 negen doodvonnissen, waaronder één wegens een politiek ver grijp. In December 1898 werd hij wegens zwaar plichtsverzuim voor 10 jaar naar Siberië verbannen. Na zijn begenadiging in 1905 leidde hij een kommer vol bestaan in het dorp Kowropol. Thans heeft de dood zich eindelijk over zijn moeilijkheden ontfermd." Als dit of een soortgelijk bericht in de bladen zal verschijnen, zal het scherm van mijn oogen neergevallen zijn over een leven, dat weinig geluk, maar daarentegen veel zwaar en bitter verdriet heeft gekend. Alle smaad en smart, die de laatste vijf en dertig jaren mijn deel zijn geweest, wijt ik aan het ondankbaar verraad van een man, wiens naam als een vloek door mijn ellende geweven is. Op een Novemberavond van het jaar 1897 ontving ik van den gouverneur van de citadel Rostow de gebruikelijke boodschap: „Ik verzoek u, op 28 November om 10 uur n.m. aanwezig te zijn in de citadel, teneinde voorbe reidingen te treffen voor de voltrekking van het vonnis, gewezen over Vorstin Anastasia Marakow. De terechtstelling zal plaats vinden op 29 November, 5 uur v.m." Ik had deze boodschap niet verwacht. Vorstin Marakow was ter dood veroordeeld wegens een samenzwering tegen het leven van graaf Iwanewsky, den gouverneur der Kalmukken. Deze man had zich door zijn hardvochtig optreden bijzonder gehaat gemaakt bij de bevolking bezuiden de Don en de Wolga. De aanslag op zijn leven ging uit van de geheime vereeniging „Vrienden van het V olk", waarvan de vorst en vorstin Marakow de ziel waren. De samen zwering mislukte door verraad van een der leden het geheime proces bracht aan het licht, dat de vorstin zelf zich belast had met de uitvoering van den aanslag. Het doodvonnis, dat over haar werd uitgesproken, verbaasde niemand; iedereen had echter verwacht, dat de vorstin, die nog heel jong en zeer schoon was, begenadigd zou worden. En daarom verwonderde 't mij eenigszins, dat 't doodvonnis toch nog bekrachtigd was. Ik herinner mij nog dat het zeer koud was, toen ik mij naar de citadel begaf. De gouverneur, kolonel Raukoff, ontving me. „Het gratieverzoek is afgewezen, u weet er dus alles van," zei hij. Hij was, evenals ik en bijna iedereen in die dagen, diep onder den indruk van het feit, dat het vreeselijke vonnis voltrokken zou worden. Na een kort gesprek begaf ik mij naar het afgezonderd gebouwtje, waarin de cellen der terdoodveroordeelden en ook mijn vertrekken lagen. Ik had er twee een waarin de deelen der guillotine geborgen werden en een zitkamertje. Mijn helpers, twee ruwe kerels die aan de wodka verslaafd waren, wachtten mij reeds op. Zij waren allebei dronken, een gewoonte van het ambt in die dagen. Het gouvernement reikte voor elke terechtstelling een halven liter wodka uit aan de mannen, die met de uitvoering van het doodvonnis waren belast en het verwonderde mij heelemaal niet, dat zij ook mijn deel al verdonkeremaand hadden. Een uur lang vernam ik niets dan het geluid van hamerslagen op de binnenplaats en de luidruchtige stemmen van mijn helpers. Van het torentje der citadel klonken twee slagen twee uur in den nacht. Mijn instructie hield in, dat ik thans de veroordeelde het haar moest knippen. Ik stond juist gereed naar de cel te gaan, toen ik aan de poort hoorde kloppen. Onwillekeurig bleef ik even wachten. Buiten klonken stemmen een dringende en 'n zacht smeekende. En daartusschen door de norsche stem van den soldaat, die de poort bewaakte. Eindelijk zwegen de nachtelijke bezoekers. Er naderden schreden en het volgende oogenblik werd er aan de deur van mijn kamer geklopt. Ik deed zelf open en herkende tot mijn groote verbazing vorst Marakow. Hij was ver gezeld van een gesluierde dame, die zich echter een paar passen achteraf hield. Toevallig kende ik vorst Marakow, de vorstin echter niet. Hij was een voorname verschijning, met een knap gelaat en innemende manieren. In zijn oogen lag gewoonlijk een droefgeestige uitdrukking, doch die had nu plaatsgemaakt voor een wanhopige vastberadenheid, die me een onrustig gevoel gaf. Het verbaasde mij zeer den vorst hier te zien. Toen zijn vrouw gearresteerd was, had hij nog juist de gelegenheid gehad zich uit de voeten te maken, anders had hij ongetwijfeld het lot van de vorstin gedeeld. „Vadertje, ik heb een dringend verzoek," begon hij met gedempte stem. "En ik heb er ook een, uwe hoogheid," gaf ik vastberaden ten antwoord. „Maak dat u wegkomt, want als u hier wordt aangetroffen, geef ik geen kopeke meer voor uw leven." Mijn voorname bezoeker haalde de schouders op. „Niemand vermoedt dat ik in Rusland ben teruggekeerd en in de citadel is alles donker. Als er soms eenig gevaar mocht dreigen, zal de soldaat aan de poort ons waarschuwen. Laten we echter geen tijd verliezen met kibbelen, vadertje. Gisteren heb ik vernomen, dat het gratieverzoek van mijn vrouw afgewezen is en ik heb tien tallen gevaren getrotseerd, om op tijd hier te kunnen zijn. Ik kom met een bede, Serge Wassilew geef mij en mijn zuster vijf minuten, om afscheid te nemen van mijn vrouw. Bij de laatste woorden legde hij een zware beurs op tafel. Aan het gerinkel hoorde ik, dat zij gevuld was met gouden roebels en een aardig kapitaaltje bevatte. Die belooning bracht mij echter geen oogenblik van streek. Ik nam de beurs op en gaf haar terug. door „ik laat mij niet omkoopen, uwe hoogheid. De soldaat aan de poort moet zelf weten wat hij doet, maar ik ben beëedigd ambtenaar van den Staat." Ik zag, dat mijn antwoord hem bitter tegenviel. Hij nam de beurs aan en stak haar weg. „Vadertje, bedenk je nog eens," hernam hij op smeekenden toon. „Het is een afscheid voor eeuwig. Geef ons slechts drie minuten en wij zullen je ons heele leven zegenen en dankbaar blijven." De angst, dat ik zou blijven weigeren, stond duidelijk op zijn gelaat te lezen en perste de tranen in zijn oogen. Zijn gebroken stem lokte ook de gesluierde dame naderbij. „Serge Wassilew, verhoor de bede van twee ongelukkigen, die het liefste gaan 'verliezen dat zij op aarde bezitten," smeekte zij met een stem vol tranen. Krampachtig vouwde zij de handen samen, slanke, goedverzorgde handen, die ik nog vaak voor mijn geest heb. Met.een onderdrukt snikken, dat mij week maakte als was, ging zij voort „Wij zijn geen schurken of boeven, Serge Wassilew. Vergeet toch niet, dat Anna Marakow haar leven op het spel heeft gezet in dienst en tot heil van het volk, waartoe ook gij behoort. Wij zijn immers geen vijanden van Vadertje Czaar Gij weet waarnaar wij streven hem de oogen te openen voor zijn slechte raadgevers en het onmondige, geknechte volk nader tot zijn heerscher te brengen. Acht gij het een zoo zware misdaad, een onmenschelijk gebod van den beul der Kalmukken te overtreden, door ons toe te staan vijf minuten afscheid te nemen van iemand, die voor de poort staat der eeuwigheid Er is voor u niet het minste gevaar aan verbonden wij zweren u, tegenover iedereen te zullen zwijgen." De hartstochtelijk smeekende toon van haar stem deed mij plotseling aarzelen. Zij had gelijk, gevaar kon ik niet loopen als ik toestemde in het ver zoek. De schildwacht aan de poort zou in zijn eigen belang zwijgen en mijn helpers hoefden er niets van te weten. Daarenboven pleitte er nog iets anders voor de inwilliging van het verzoek. De familie Marakow hulde zich niet in een valschen schijn, als zij zich de ware vrienden van het volk noemde. Hun strijd was, als die van zoovele families uit de hoogere standen, gericht tegen de despotische onderdrukking en de ergerlijke uitbuiting van een aantal corrupte elementen in het staatsbestuur, die door de intriges van een kliek hofdignita- rissen de meest verantwoordelijke ambten innamen en zoowel de uitdrukkelijke wenschen van den Czaar als de waarachtige belangen van het volk min achtend negeerden. Ik boog plotseling het hoofd, mijn besluit was genomen. „Uwe hoogheid kan in de cel gaan," stemde ik toe. „Maak haar niet zwak, zij heeft nog moeilijke uren voor zich." Mijn waarschuwing bracht een vreemde reactie bij de gesluierde dame teweeg zij wankelde en barstte in snikken uit. Vorst Marakow werd doods bleek en haastte zich zijn arm om haar schouders te leggen. „Ben je bevreesd, Anika vroeg hij met bevende stem. „Wil je er liever van afzien De dame lichtte plotseling het hoofd op. „Neen gaf zij huiverend ten antwoord. Ik kon niet het minst van haar gezicht zien, maar het lichte knarsen van haar tanden verried, dat zij een wanhopige poging deed haar laatste zwakheid te onderdrukken. Met vaste schreden ging zij de nauwe gang in naar de cellen der terdoodveroordeelden. Een excuus mompelend liep ik haar voorbij en ontsloot de cel van de vorstin. De ongelukkige lag geknield te bidden en had het gelaat in de handen verborgen. „Hier is bezoek voor uwe hoogheid," waarschuwde ik, terugtredend. Ik hoorde een zachten kreet en tegelijk duwde ik de deur van de cel achter de bezoekers dicht. Kampend met mijn ontroering keerde ik naar mijn zit kamer terug. De onrust dreef mij echter naar buiten. De kou trotseerend, liep ik de binnenplaats op en neer, luisterend naar de gezwollen stemmen van m'n helpers, die nu spoedig gereed konden zijn met hun werk. Eindelijk keerde ik naar de cel van de vorstin terug. Ik had den bezoekers meer tijd gegund voor het afscheid, dan waarom zij verzocht hadden sinds ik de celdeur gesloten had, was er een half uur verloopen. Ik tikte met mijn sleutels tegen de deur en wachtte nog een oogenblik voor ik opende. Vorst Marakow verliet het eerst de cel. Hij leek gebroken en liep zonder een woord te spreken naar den uitgang toe. De twee vrouwen hielden elkander snikkend omvat en eerst toen ik voor de derde maal waarschuwde, kwam er een eind aan de ontroerende scène. Toen de gesluierde bezoekster de cel verliet, moest ik haar ondersteunen. Op de binnenplaats kwam vorst Marakow toesnellen. Hij reikte mij met een diepen zucht de hand en kon bijna niet uit zijn woorden komen. Ik keerde me bruusk af, te ontroerd om iets te antwoorden. Terwijl ik naar binnen ging, hoorde ik ook de bezoekster nog een dankwoord stamelen en het volgende oogenblik sloeg de poort dicht. Het gevaar was voorbij, ik kon weer gerust ademhalen. Dat geloofde ik tenminste. Maar helaas, helaas Een half uur later, toen ik verwachten kon, dat de ongelukkige vorstin haar aandoening te boven was gekomen, begaf ik mij naar haar cel. Zij lag

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 26